MIGUEL DECLERCQ
terug naar fondslijst
home
|
|
file:\\ druksel \ fondslijst \ Miguel Declercq \ boekvoorstelling
Schijnmanoeuvres. Miguel Declercq
Jean Paul Den Haerynck stelde op 25 januari 2001 (Gedichtendag) de bundel Schijnmanoeuvres voor in de stadsbibliotheek van Gent. Dit was zijn tekst.
"Wat gezegd kan worden, kan duidelijk gezegd worden; en waarover je niet kunt spreken, moet je zwijgen." Het is een verleidelijk credo van de Weense filosoof Wittgenstein voor iemand die uitspraken wil doen over een kunstwerk. Om iets zinvols te zeggen over de poëzie van Miguel Declercq zou ik het moeten hebben over die aspecten van zijn poëzie die overduidelijk in woorden kunnen gevat worden. Ik kan u dan een interpretatie geven van verzen en gedichten - een weliswaar vluchtige en zeer particuliere interpretatie. Over al het andere, waarvoor ik geen woorden heb dan de woorden van het gedicht zelf, moet ik dan logischerwijze zwijgen.
De hedendaagse kunst - ook de Vlaamse poëzie van het derde millennium- onttrekt zich echter steeds vaker aan duidelijke, vastgelegde betekenissen. Het zinvol denkbare en het zegbare vallen al lang niet meer samen. De relatie tussen taal en werkelijkheid is een andere dan die tussen betekenis en waarheid. Weten wat een woord betekent, heeft veel te maken met het beheersen van een techniek, met het kunnen omgaan met het instrument dat hier gebezigd wordt. De verschillende manieren om met taal om te gaan, in verschillende contexten, in wereldwijd en historisch verschillende culturele verbanden, met verschillende regels die het taalgebruik en het taalspel definiëren : dat alles maakt taaluitingen, en zeker poëzie, tot een zich eindeloos ontwikkelende verscheidenheid.
Wie poëzie leest kan geen afstand bewaren. Om poëzie te willen lezen, moet je met de woorden mee het gedicht in. Misschien kan je het nog best zo voorstellen. Je komt als Alice-in-wonderland in een vreemde wereld terecht, waarin je de meeste woorden wel herkent maar waarin ze hun geëigende betekenis hebben losgelaten. Je kan de dingen om je heen wel benoemen, maar daarmee kom je er nog niet uit. Als ik bij Miguel Declercq lees : "Ik heb me vannacht in het gras gelegd / en het gras was natter dan anders", wat betekent dat dan? Dat het voordien uitzonderlijk veel heeft geregend? Dat zijn ik-personage elke nacht in het gras gaat liggen? Dat hij of zij enkel in nat gras gaat liggen? Of alleen 's nachts in het natte gras gaat liggen? Dat enkel dat vreemde ras van dichters zich neerlegt in natte weilanden? Wil Declercq ons een alternatief voor de werkelijkheid aanbieden? Wil hij de werkelijkheidsidylle perverteren? Hoe dikwijls je het vers ook herleest, het opent zich niet verder. Er is geen enkele aanwijzing dat de betekenis die ik eraan geef er ook maar iets toe doet.
Tenzij ik bereid ben mezelf geheel leeg te maken en open te stellen voor de context en de onvermoede betekenis van het vers, zal ik geen stap verder komen. Eenmaal die stap gezet, springen de woorden in een ander perspectief en wordt wellicht alles vanzelfsprekend. Dan voel ik het natte gras als een sensuele, erg lichamelijke ervaring en komen daar geen woorden meer aan te pas. Paradoxaal genoeg kan ik over dat vers nog moeilijk uitspraken doen, als ik de logische en redelijke betekenissen loslaat. Misschien kan ik er alleen nog over schrijven in weer andere verzen.Misschien kan ik ze alleen nog zingen. "Ik schrijf, om zo te zeggen, partituren", zegt Miguel Declercq.
Straks léést Miguel Declercq voor u en dan voelt u beslist wat dat natte gras met u doet. Dan hoort u die partituren zelf in uw hoofd. Dat is ongetwijfeld het belangrijkste moment van deze middag. Vandaag is het, zoals u weet, Gedichtendag. Op zo'n dag hoort het gedicht zelf met alle eer te gaan lopen. Om u toch nog iets meer te kunnen zeggen over Miguel Declercq en overSchijnmanoeuvres, vertel ik u eerst drie anekdotes.
1. De man van Porlock.
In 1797 valt de Engelse dichter Coleridge in een hoeve op de weg van Lynton naar Porlock, op de grens van Somerset ziek. Hij neemt een pijnstiller en valt in een diepe slaap. Hij krijgt een ongewoon visioen : hij droomt een grandioos gedicht van minstens 300 verzen. Als hij ontwaakt, zit het hele gedicht van begin tot einde, vers voor vers en beeld voor beeld in zijn geheugen. Hij begint het onmiddellijk en haastig op te schrijven. Het is het gedicht dat bekend wordt als "Kublai Khan". Na vijftig regels wordt hij gestoord door een klop op de deur. Een man uit het nabijgelegen Porlock houdt hem wel een uur aan het lijntje. Als hij daarna aan zijn schrijftafel terugkeert, merkt hij tot zijn afgrijzen dat hij zich geen enkel, maar dan ook geen enkel vers meer herinnert. Ook later herstelt zijn geheugen het ontbrekende deel niet meer, het lijkt alsof het vluchtige contact met de man van Porlock zijn geesteskind compleet uit zijn bewustzijn heeft geaborteerd. Een paar decennia later schrijft Coleridge nòg over die vreemde gebeurtenis :
"Then all the charm
Is broken - all that phantom-world so fair
Vanishes (...)"
Bijna 200 jaar later, we zijn dan in 1995, maakt de Brit Steve Hawley een korte videofilm. De anekdote van Coleridge is daarin het beginpunt van een reeks beschouwingen over het mysterie van de creativiteit en van de taal. Een ingenieur in de hydraulica becommentarieert in die film een waanzinnige stroom beelden : van onweersstormen tot koeltorens, van rivierbeddingen tot speelpaleizen, van een gedicht over water tot reclameletters die van een winkel vallen. In de overweldigende stroom informatie die dagelijks over zijn hoofd uitgestort wordt, mediteert de man over de macht, of misschien beter de onmacht, van beeld en woord, over onze defecte taalmachine.
2. In 't wild levende dieren.
Niet de Waaslandse wolf, maar de hagedis, waarvan sommige soorten voorkomen van de Middelandse Zee tot de Noordpoolcirkel. Opvallende kenmerken : behalve dat een hagedis koudbloedig is en daardoor de temperatuur aanneemt van zijn omgeving, en tijdens de groei geregeld vervelt, leert elk kind dat deze "in 't wild levende dieren, door een vijand aangegrepen, hun kronkelende staarteinde op(offeren)" om aan hun belager te ontkomen. In één staartwervel zit namelijk een prefab-breuklijntje dat de staart kan doen afknappen, zonder al te veel verwonding. Het ongemak dat de opgeofferde staart veroorzaakt, het jeukende gevoel waar het breukvlak begint te genezen : "Het duurt al bij al niet zo lang". De staart groeit later weer aan, niet meer met de oorspronkelijke wervels, maar in kraakbeen. Die afstoting van de staart lijkt op het eerste gezicht wat ongeschikt, maar het dier weet erzonder zijn vrijheid te behouden en aan een wisse dood te ontkomen. Het is zelfverminking uit noodzaak, maar de mutilatie maakt de regeneratie mogelijk.
3. Altijd vanalles en nog wat.
Een paar weken geleden las ik in de Gnantwerp Gazette, het krantje van het James Joyce-studiecentrum in Antwerpen, de merkwaardige vaststelling van twee literatuurwetenschappers die het ontstaansproces van Finnegans Wake onderzoeken. Dat is het boek waaraan James Joyce voor zijn dood bijna twee decennia lang werkte en dat zo'n 18 herschrijvingen onderging. Met elke bewerking verdichte hij het taalmateriaal, dezelfde woorden kregen steeds meer betekenislagen. Zoals Ulysses het verhaal is van één dag, Bloomsday, omvat Finnegans wake het verloop van één nacht. Het quasi-onverstaanbare boek lijkt meer op een muzikale partituur dan op een literaire roman. Het boek drijft echter vooral op het eeuwige ritme van dood en wedergeboorte en thematiseert de opvatting dat alles zich oneindig herhaalt in steeds nieuwe perspectieven. Het is zowel op micro- als macroniveau compleet cyclisch en wordt onvertaalbaar geacht.
De twee onderzoekers bij Geert Lernout in Antwerpen hebben het o.a. over de betekenis van een woordje van 3 letters in een boek van duizenden bladzijden : "Hoe meer we erover te weten komen, hoe moeilijker het wordt om te vertalen. Het is maar één woordje. Drie letters. Maar ze lijken Finnegans Wake in de kern te bevatten, zoals elk woord dat eigenlijk doet. (...) Het is nooit of-of, maar altijd vanalles en nog wat, nou én of. Alles is nog niet genoeg."
(Wijs 1)
Drie verhalen uit een verschillende context, denkt u, wat hebben die met de partituren van Miguel Declercq te maken ?
De verbijsterende man van Porlock komt in gedicht 3 voor, "de vlugste onzer hagedissen" staat in gedicht 4 van Schijnmanoeuvres. Over het derde verhaal kom ik straks nog iets te zeggen.
"Het duurt al bij al niet zo lang" is het slotvers van het openingsgedicht. Het duurt precies 10 gedichten, deze bundel. Meestal korte gedichten: een kwatrijn, nauwelijks enkele versregels meer, toch, op de valreep, nog een ongedwongen sonnet. Geen rederijkerij, geen woekerende tekst, geen postmoderne "waterpasexacte". Niks geen kijk-mama-zonder-handen, geen enkele stoerdoenerij. Maar korte verzen, waaruit wellicht veel overbodigs is geschrapt. Versregels met veel wit eromheen. Van zo'n stukje wit tussen twee zinnen, kun je als lezer kapotgaan, want het dwingt je die ruimte te overwinnen.
"Het wit is (...) een belofte. Het is de blote navel van je lief, haar onderarm, de welving van haar hals : de intervallen, de lacunes tussen de fragmenten die tegelijkertijd de schakels zijn die de fragmenten samenhouden : de teksten die eraan voorafgingen. De lezer leest, maar leest vooral terug".
Dames en heren, ik citeer uit een kleine apologie van Miguel Declercq (uit De Revisor 1997, nr. 5/6) die ruim 3 jaar geleden te lezen was toen zijn debuut Person@ges verscheen. Het is merkwaardig dat Declercq toen al dit pleidooi hield voor de tekst-als-terugverwijzing-naar-andere-teksten en voor de tekst-als-palimpsest. De intertekstualiteit zat in Person@ges natuurlijk wel ingebakken op een heel opvallende manier. Zijn recente gedichten profiteren veel meer van dat wit tussen de verzen. Toch zou ik er mijn hoofd maar niet op verwedden dat er in Schijnmanoeuvres geen referenties en samples meer staan. Ik tref er meteen al Leda en de zwaan, de zwijnen van Circe, wat biologie en Middelnederlands. "Moghelijck is misselijck", besluit Miguel Declercq deze gedichtencyclus en daarmee is de lezer weer aan zet, zoals we uit zijn debuutbundel Person@ges en zijn roman Wat Chloë overkwam intussen al gewoon zijn.
(Wijs 2)
Ik ben een fan van de tekst, van de taal. De expressieve kracht van het woord zelf, in zijn immanente vorm, legt mij in elk geval het eerst om. Daarom léés ik graag een tekst, naar de letter. Daarom ben ik een fan van de geest in een fles. Miguel Declercq heeft een zwak heeft voor de oncontroleerbare kracht van het woord. "Het is niet of-of, maar altijd vanalles en nog wat."
De taal is een camera die iets probeert vast te leggen. De vakkundige dichter heeft net als de fotograaf een bijzondere feeling voor het klikmoment. Hij drukt af op het moment dat de woorden zich in optima forma in zijn hoofd aandienen. Ook als de afdruk perfect is, is hij dat maar voor even. De lezer heeft het moeilijk om in de afdruk van het klikmoment te herkennen wat er toen echt toe deed, waarom het shot precies dan gemaakt werd. Er zit al een zee van tijd en gebeurtenissen tussen het vastleggen en het leesmoment. De woorden zitten altijd een beetje in de weg. Omdat de lezer van die woorden in zijn hoofd al meteen zijn eigen afdruk maakt. Met zijn eigen camera, met een andere film, bij een andere lichtinval, met een heleboel dingen die er nu niet toe doen nog in zijn hoofd. Nog voor hij de afdruk van de schrijver kan beginnen reconstrueren. En reconstrueert hij wel het origineel ? De schrijver heeft de foto misschien al na een paar seconden weggegooid en vervangen door een nieuwe, een betere. Of net niet, als hij precies het veranderingsproces zelf of het imperfecte beeld wil laten zien. Of het verschil tussen afdruk en realiteit.
(Keerwijs 1)
Zoals Miguel Declercq dat deed in Person@ges. Daarin lazen we zijn zoektocht naar de Ander, in dit geval naar het ideale meisje. Dat meisje blijft ondanks allerlei assemblages en implantaten, experimentele modificaties en verbeeldingen uiteindelijk toch een ideëel, erotisch popje. Een "onwaarachtig raderwerk" dat aan zijn controle blijft ontsnappen. En dat ondanks haar overweldigende sensualiteit in het chaotische universum van Declercq voortdurend verandert, vervreemdt, vervluchtigt en intens sterfelijk is. En als Declercq zichzelf typeert als "peeping tom" , "flash boy" of "vacuümjongen" is dat ook niet meteen een standvastige karakteristiek voor zijn personage. Dat thema van voortdurende beweging en desintegratie heeft Declercq vernuftig vervlochten met de poëzie zelf. Het gedicht is slechts "het nabeeld van een ogenblik". Als bewust gecreëerd artefact is het "enig (...) en eeuwig in de maak". De hele bundel door is het work-in-progress.
Dat gestage proces zette Declercq aan in een mengelmoes van alter ego's en archetypes, in onwaarschijnlijke neologismen en excessieve opsommingen, in intertekstuele passages en code-switching, in eindeloze loops en zelfreferentiële patronen. En hij krijgt de lezer voortdurend op het verkeerde been door confrontaties, paradoxen en wendingen dat het een vaart heeft. In de formeel het sterkst gebonden sonnettenkrans slaagde hij er nu net in de geest uit de fles te laten ontsnappen. Alles "onnavolgbaar / als van taal", typeerde hij zijn gedichten.
En Wat Chloë overkwam, zullen we nooit weten. De incestueuze, onmogelijke liefde en de reconstructie van gebeurtenissen die Declercq in de remake van het klassieke herdersgedicht Daphnis en Chloë
op papier zet, blijft verknoopt in een complexe structuur van brieven en intermezzo's, chaotische notities, herhalingen en perspectiefwijzigingen. Weer niet of-of, maar vanalles en nog wat, alleen niet wat we precies willen weten.
Niets om ons heen is nog ondubbelzinnig en zuiver, en de taal en de poëzie zeker niet. Declercq legt ons een kralensnoer van referenties om de hals, dwingt de lezer voortdurend van het rechte pad af en probeert hem uiteindelijk te wurgen. Hij perverteert de pastorale van Longus tot een ongewilde groteske. Hij laat een auteur, die Miguel Declercq heet, in het boek een kleine apologie op zijn boek schrijven, zodat het vanzelf toevallig en overbodig wordt. En tegelijk onmisbaar als de liefde van en voor zijn personages. Wat Chloë overkwam was een misleiding, een zinsbegoocheling, van in de titel al. Het zou een uitgewerkte versie kunnen zijn van de elliptische slotverzen over het meisje in Person@ges :
"Zo kwam het dat. Er wordt beweerd. Ze trok de deur. Diep in de nacht. En alles bleef. Toch wordt het nooit. Zoals het was. Want met de dood." Wat een kern van diepzinnigheid lijkt te verbergen, is wellicht niets anders dan een sample-experiment, een parodie op populaire slotsequensen, een gewild schijnmanoeuvre, maar toch ook weer een typering van de taal die eerder een splinterbom dan een gaaf en glanzend hagedissenei moet zijn.
(Wijs 3)
In Dietsche Warande & Belfort definieerde Miguel Declercq onlangs zijn poëtica als een onvervalst kameleontische poëtica : "Ik ben eigenlijk Proteus en elk seizoen vervel ik." Dat lijkt met deze kleine bundel opnieuw het geval. Al heet hij onvervalst dubbelzinnig "Schijnmanoeuvres".
Hoe licht en vanzelfsprekend klinken de eerste verzen. Hoe sensitief is de werkelijkheid erin aanwezig!
Sobere, bijna pastorale gedichten met nauwelijks opvallende handelingen : iemand zit in het stadpark, kijkt naar de vogels, loopt tegen de wind in, gaat 's nachts in het natte gras liggen. Vol kleine observaties ook : oranje geverfde teennagels, zuurstokkleurtjes, glimlachjes. Het leven ziet er bedrieglijk eenvoudig uit, zo simpel als een hagedis in de zon. Wie geen weet heeft van Declercqs ratatouille van stijlregisters en andere pomo-truuks in zijn debuut, denkt hier in een idylle weg te dromen. Miguel Declercq denkt dat ook : "Het stadspark in april. (...) Ik meen dat ik daar was."
Vaarwel overweldigend maniërisme. Vaarwel gothic en modieus sfeertje. Vaarwel amechtige neologismen. Hier geen dubbeldooreengevlochten sonnettenkransen. Speelse en luchtige verzen lezen we, zangerige verzen zelfs. Hier is een ander talent aan het woord. Een dichter die niet Miguel Declercq kan zijn, maar wellicht zijn zusterziel, zijn betere ik. Een schrijver van betoverende partituren, waarmee de lezer zijn eigen voorstelling kan maken. Had het pseudoniem Machiel Deschryver op de titelbladzijde gestaan, en een wazige foto op de kaft, zoals bij Marek van der Jagt, je zou hebben gezworen dat een nieuwe dichter was opgestaan. Maar nee, Miguel Declercq speelt het spel op zijn manier.
(Wijs 4)
In gedicht 3 duikt de man van Porlock op : de idyllische sfeer wordt even verstoord, er sluipt verwarring en verzinsel binnen. Daarna gaat het schijnbaar weer goed : "Mij mankeert niets" luidt het openingsvers van gedicht 7, en voor wie aan de perfecte illusie misschien nog twijfelt, gaat het verder :"Ik ben in orde".
Gedicht 8 is een scharniermoment en dat is ook grafisch in de bundel zichtbaar. Het opent met een vraag naar de verhouding tussen werkelijkheid en waarheid. Het maakt het schrijfproces, het klikmoment zichtbaar voor de lezer. Plots lijkt het stadspark leeg, beroofd van alles wat er te zien en te vinden was. Plots springt het almaar verspringende perspectief in het oog. Zowel de relaties als de gedichten verlopen nu problematisch : ze zitten vol ruis, stoornis, dubbelzinnigheid, verzinsels, oude mythes, heftige ritmes en droomverhalen. De band tussen creativiteit en identiteit is doorgeknipt. Alles is mogelijk, en tegelijk is het misselijk, in de middelnederlandse betekenis van ongepast, onzeker, totaal onbekend.
In zo'n omgeving kan alleen de ander nog een strohalm bieden, maar "even onverwachts" is er ook "met haar niks te beginnen". Toenadering wordt vervreemding, engelen worden varkens. Op het einde stuurt Schijnmanoeuvres op een piekmoment aan, een contrastieve noot, aangezet in een staccato-ritme, ondersteund door dezelfde elliptische patronen en binnenrijmen als de slotverzen van Person@ges. "Zogezegd" (en dat staat er letterlijk) zo-ge-zegd is er niets aan de hand : zij is dezelfde, ik functioneer nog, ik kan de hele wereld aan. Maar de slotverzen verraden de zwakke plekken in dit theater, de onmacht achter het masker, de rush van de tijd, de onontwarbare vermenging van fictie en realiteit. Wat gebeurt er als het lichaam wordt vergeten, als het in de wind is verwaaid en zoekgeraakt?
Het is een prachtig beeld voor de poëzie zelf, die eenmaal in het lichaam van de tekst gevat, ontsnapt aan zijn ideale lezer, de auteur van de tekst. De coherentie van het procreatieve moment, het klikmoment, erodeert. De verzen komen los van de werkelijkheid die aan de basis lag. Nu de navelstreng met de auteur is doorgesneden, razen de meest simpele verzen als een tornado door het hoofd van de lezer, verwarren zich, verwaaien en raken zoek.
(Keerwijs 2/ voorzang)
"Ik ben eigenlijk Proteus en elk seizoen vervel ik". Het lijkt erop alsof Miguel Declercq zijn postmoderne staart heeft opgeofferd om zijn vrijheid te bewaren. Al is die nakronkelende hagedissenstaart natuurlijk evenzeer een van de Schijnmanoeuvres . "Het is nooit of-of, maar altijd van alles en nog wat".
De invloed van zijn leermeesters Rimbaud, Verhelst en Van Bastelaere heeft Miguel Declercq nu ingeruild voor een lijntje Faverey, een sampletje Van Ostaijen en een snufje Michel of Menkveld. De meesterproef van de sonnettenkrans heeft hij vervangen door de ongedwongen vorm en melodie van een lenteliedje. Iedereen kan het zingen, iedereen zingt het op zijn manier. De taalmachine is misschien nog altijd zo lek als een zeef, maar geen dichter die dat nog aan zijn hart laat komen als je partituren kan schrijven als Miguel Declercq.
Het is mooi dat Declercq en DRUKsel ons die laatste stuiptrekking van de afgeworpen staart laten zien. En het begin van die regeneratie. Want het duurt al bij al niet zo lang. Het duurt tot de nieuwe bundel uitkomt die Zomerzot / Somersault gaat heten. Ook die gedichten zullen we lezen als partituren van anonieme liefdesliedjes, maar zwart op wit zullen ze ons beslist met dezelfde kracht voor het hoofd slaan als de man van Porlock. Daarvoor is het evenwel nog wachten tot de zomer.
» Het laatste gedicht uit 'Schijnmanoeuvres'. » Interview met Miguel Declercq |