spacer
Contact Fondslijst Deelnemers beurs 1998-2006 Archief Links

ALBERT
     BONTRIDDER

fragment
Jos Joosten bespreekt

terug naar fondslijst

o home

 

file:\\ druksel \ fondslijst \ Albert Bontridder \ meer

De naam van Albert Bontridder (1921, Anderlecht) is onlosmakelijk verbonden met het tijdschrift, de beweging ‘Tijd en mens’ en dus ook met namen als Jan Walravens, Ben Cami, Marcel Wauters, Hugo Claus en Louis Paul Boon.
Het is Jan Walravens - de mentor, de bezige bij, de stimulator, de organisator, de theoreticus (veel te vroeg gestorven, veel te snel vergeten)- die vanaf de jaren dertig het dichterschap van Bontridder heeft gestimuleerd en begeleid. Het is ook door Walravens dat Bontridder in ‘Tijd en mens’ heeft gepubliceerd.
Het was de tijd van het existentialisme, het besef dat de mens niet schuldloos leven kan. De verzen van Bontridder zijn niet vrijblijvend, zijn verankerd in de gebeurtenissen van de maatschappij en in haar ‘geestesleven’. Dit is een denkende poëzie die reflecteert over de status van de mens in de kosmos, over de verhouding tussen mens en natuur en de relatie tussen het individu en de ander. Bij Bontridder speelt ook nog een eigen problematiek, namelijk de argwaan tegen het cartesiaanse denken. Het verzet tegen de rede, zoals die door de bourgeoisie gedeformeerd werd, is niet typisch voor Bontridder alleen maar heeft in zijn poëzie een eigen –tragische- klank gekregen. Bontridder is van opleiding architect en hij heeft –samen met Jacques Dupuis- de modernistische traditie in België verder uitgebouwd. De architectuur is bij uitstek het rationele denken waar effectiviteit en efficiëntie een belangrijke rol spelen. Als dichter daarentegen wantrouwt Bontridder het rationele en is hij op zoek naar dat wat tussen de werkelijkheid verdwijnt. Zijn poëzie loopt daarom parallel met het werk van de Belgische filosoof Hubert Dethier die in zijn magnum opus ‘De beet van de adder’ juist het discontinue, het verborgene, het verzet tegen de reductionistische rede heeft trachten op te sporen. Hij toont aan dat de gekende geschiedenis van het Westerse denken slechts één vorm is, dat er nog een andere geschiedenis geschreven kan worden die niet de verheerlijking van de rede en de macht is, maar een proberen te leven met en in de natuur, te begrijpen zonder te moeten beheersen, te weten zonder te vernietigen.
Bontridder is een dichter die als mens een poëtisch engagement heeft opgenomen. Zijn poëzie getuigt van zijn verzet tegen het totalitarisme, van zijn verdediging van het individu tegen het systeem. Zijn poëzie is doordrenkt met een empathisch humanisme. Een deel van zijn poëzie kan expliciet tot het politieke genre gerekend worden –en ik denk hier vooral aan de bundel ‘Dood hout’ (met illustraties van Corneille) over de executie van de ‘neger’ Willie Mac Gee en aan de bundel ‘Zelfverbranding’ die over Jan Palach handelt.
De poëzie van Bontridder is niet zozeer geworteld in een Nederlandstalige traditie maar is Frans van inspiratie en uitwerking. Eluard, het surrealisme, Bataille, het existentialisme, Blanchot zijn even zovele bronnen. Voor Bontridder is de poëzie niet zozeer gelegen in het geschrift zelf als wel in het oog van de lezer: deze laatste is verantwoordelijk voor de tekst, het gelezene. Bontridder is ook niet de dichter van het sentimenteel-gevoelige vers. Zijn poëzie is een zich bewust plaatsen in de wereld, ze is een confrontatie met de traditie, met het heden. Ze wil ook geen eigen werkelijkheid worden, zichzelf plaatsen tegen de wereld maar ze tracht er een verheviging van te zijn, een reflectie die in het werkelijke doordringt. Deze poëzie tracht de wonde van het leven te helen, probeert de uitersten te verzoenen en treedt daarmee in de voetsporen van Rainer Maria Rilke, een dichter die het hele oeuvre van Bontridder begeleid heeft. Het is daarom niet te verwonderen dat het geweld een zo centrale rol in dit oeuvre speelt. Geweld is de transgressie van het tekort, van de vernedering, is een grensoverschrijding. Typerend is dat Bontridder zowel het geweld op het slachtoffer als de daad van de geweldenaar onderzoekt.
In de poëzie van Bontridder ervaart men de mislukking, de onmogelijkheid het tekort te helen. Hij doet dat niet op een extatische manier, zijn woordenschat en zinsbouw –‘alhoewel’ sterk Frans geïnspireerd- zijn aards en menselijk. Bontridder heeft geen metafysische woordenschat nodig om ‘la condition humaine’ te duiden. In zijn poëzie poogt hij de tegenstelling op te heffen (‘Ook de nacht is een zon’) tussen individu en gemeenschap, tussen vrouw en man, tussen daad en denken, rede en gevoel, dood en leven. Maar het blijft bij een poging: nergens suggereert deze poëzie dat de tweespalt verdwijnen kan. Ook de kunst kan dat niet: ze kan slechts laten zien en het is de diagnose die troost biedt.
Naar aanleiding van de bundel ‘Bagatelle – Hangende vis’ schreef Willy Roggeman:
“(…) Albert Bontridder overvalt mij en laat mij niet los. Het is niet genoeg verkondigd dat Bontridder de boeiendste, de volledigste dichter in Vlaanderen is sedert Tijd en Mens. (…)
Ik weet niet wat ik in “Bagatelle – Hangende vis” het meest moet appreciëren: de bewustzijnsobsessie, ‘Wij betreuren wat de vergetelheid niet vrij gegeven heeft’, de introverte speurzin van de dichter, de therapeutische mogelijkheden van het geordend woord, en toch tegelijkertijd het besef van de ontoereikendheid, het alleen maar streven en poging zijn van hetzelfde woord, de mythos van het pure, ‘De tochten van Bagatelle gaan van licht tot licht’, de existentiële lading, ‘Wie is gesneden naar de maat van het menselijk gebeuren’, ‘Wij hangenden hebben de oude moeheid / van de worstelenden in de beenderen’, ‘Wie durft zich in zee werpen om verdrinkend eiland te worden’, of het combinatorisch vermogen van de dichter-denker-architect –heette hij niet Eupalinos bij Paul Valéry?- dit alles een zeer complexe constellatie waarin het volledig fenotypisch instrumentarium van intellect en intuïtie zich koppelt aan de mogelijkheden, de grillen, de weerbarstigheden van het materiaal, het woord, het ritme, het beeld.”
(De ringen van de kinkhoorn, 1970, p. 112-113)

Bij DRUKsel verscheen in april 2004 ‘De tuinen van Naxos’, een filosofische bespiegeling over wat het leven is, wat de denkende mens verwezenlijkt heeft. Het is een soms bittere aanklacht van de mens die zijn mens-zijn niet aankan.

 

html by Tankred
version 2.2 - © Druksel