spacer
Contact Fondslijst Deelnemers beurs 1998-2006 Archief Links

ALBERT
     BONTRIDDER

fragment
meer over de schrijver

terug naar fondslijst

o home

 

file:\\ druksel \ fondslijst \ bontridder \ jos joosten

Het is er nog altijd: Albert Bontridder zweeg 25 jaar
door Jos Joosten in De Standaard, 21 mei 2004

Albert Bontridders nieuwe bundel getuigt van een opmerkelijk meesterschap. Zijn gedichten zijn afwisselend, vitaal, bezonnen. De hoofdrol is weggelegd voor een mysterieus 'het'.

VOOR de geïnteresseerde literatuurliefhebber klinken namen als Lucebert, Gerrit Kouwenaar, Simon Vinkenoog of Remco Campert beslist vertrouwd in de oren. Zelfs wie hun poëzie nauwelijks kent, zal toch wel een steekwoord als ,,Vijftigers'' of ,,Atonaal'' door de geest tuimelen. Dat ligt, vrees ik, niet zo voor de hand wanneer het gaat om de Vlaamse generatiegenoten van de genoemde dichters. Misschien doet de tijdschrifttitel "Tijd en Mens" een klein lichtje branden. Of in elk geval de grote namen Boon en Claus, maar die zal men hooguit zijdelings met de Vijftigers associëren. Dichters als Ben Cami, Remy C. van de Kerckhove, Marcel Wauters en Albert Bontridder worden, vermoed ik, (anders dan hun Nederlandse generatiegenoten) door een gewone lezer zelden in hun toptien van favoriete schrijvers genoemd.

Er zijn redenen te bedenken over hoe dat komt, maar die relatieve onbekendheid is betreurenswaardig. En zeker niet altijd terecht. Wie dat wil nagaan, zal het trouwens niet makkelijk hebben. Van Campert, Kouwenaar en Lucebert is de verzamelde poëzie nog altijd gewoon in de handel. Poëzie van de Vlaamse Vijftigers is hooguit antiquarisch te koop.

Onder deze Vlaamse vernieuwers nam Albert Bontridder een vooraanstaande plaats in. Boon was erg onder de indruk van zijn werk, net als de maatgevende criticus Paul Rodenko. In 1972 ontving Bontridder de Jan Campertprijs en in datzelfde jaar verscheen een bijna vierhonderd pagina's tellende verzamelbundel. Maar sinds in 1979 'Huizen vieren haat' verscheen, is het vijfentwintig jaar zo goed als stil gebleven rond Bontridder. Hoe interessant zijn werk is, blijkt uit 'De tuinen van Naxos', het pas verschenen boek van de dichter, die vorige maand 83 jaar werd. Ik zou Bontridders leeftijd niet genoemd hebben, als niet een van de eerste opvallende dingen aan deze superieure, kristalhelder geformuleerde poëzie haar tijdloosheid was of beter gezegd: haar leeftijdloosheid. Dit zou werk kunnen zijn van een veel jongere dichter, een 'compagnon de route' van Dirk van Bastelaere, Erik Spinoy, Paul Bogaert, Jan Lauwereyns of Geert Buelens. Tegelijk laat Bontridder zich helemaal niets gelegen aan groeps- of schoolvorming: hier klinkt louter zelfbewustheid.

Een belangrijk verschil met Bontridders vroegere werk, dat vaak enigszins barok, duister en sterk lichamelijk was, is de sobere, stilistische helderheid van deze nieuwe gedichten. 'De tuinen van Naxos' bestaat uit drie afdelingen van respectievelijk negen, achttien en dan weer negen gedichten. Dit is de enige onderverdeling in de bundel. De gedichten lopen per afdeling na elkaar door. De opzet was blijkbaar om de hele tekst één lopend ,,verhaal'' te laten zijn. De hoofdrol, als je dat zo mag noemen in poëzie, is weggelegd voor iets wat slechts benoemd wordt als ,,het''.

HET lijkt alsof Bontridder de onbestemdheid radicaliseert waarvan Geert Buelens' fascinerende debuutbundel 'Het is' van twee jaar geleden vlagen vertoont. Maar beter is de vergelijking met 'Psalmen' van Bontridders Nederlandse leeftijdgenoot Leo Vroman. In plaats van de traditionele God roept Vroman in zijn bundel ,,Systeem'' aan: een particuliere invulling van het goddelijke, zijn alternatief voor de geïnstitutionaliseerde voorstelling van God. In plaats van God kiest Bontridder voor een eigen interpretatie van de Geest, zoals in het bekende woord van Johannes: ,,De Geest is als de wind: hij waait waar hij wil; je hoort hem wel waaien, maar je weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat.'' Ook Bontridder beschrijft in allerlei, vaak alledaags ogende scènes de aanwezigheid van iets onbenoembaars. Het openingsgedicht (,,Het'' getiteld), introduceert ,,het'':

"De tuin ligt onder de hoede
van de berg met de pluim:
zacht en driehoekig watermerk
in het helderblauwe doek
van het grootse schouwtoneel.

Hier is aanwezig
wat niet aantastbaar is:
het stapt over paden en zoden,
geen grashalm buigt
onder voet of adem,
noch wijst op enig spoor.

In een paradijselijke omgeving verschijnt ,,het'', mooi omschreven als ,,niet aantastbaar''. Letterlijk dus onveranderbaar, maar tegelijk speelt in de woordkeuze mee dat ,,het'' niet aanraakbaar is. Natuurlijk zien we in de ,,tuin'' het bijbelse paradijs. Maar het is ook een hedendaags vakantieoord, het eiland Naxos, wat meteen weer mythologische associaties (onder meer met Ariadne) oproept. Bontridder springt heen en weer tussen alledaagsheden (bierbuiken van vakantiegangers), maar maakt ook verheven zinspelingen op klassieke teksten, beeldende kunst of filosofie. Zo komen we in het gedicht ,,De vier oerelementen'' Thales, Empedokles en Herakleitos tegen, de presocratische natuurfilosofen die uitgingen van een altijd bewegend beginsel (ook hier staat de waaiende ,,geest'' tegenover de vastliggende ,,god'' van de traditie). Herakleitos wordt overigens niet bij name genoemd, maar we herkennen hem als een van diegenen die geïnspireerd werden door steeds hetzelfde ,,het''.
Bontridder verwoordt dat mooi, want ,,het'' zoekt niet het klassieke centrum van het lijf, het hart, maar ,,Het was aanwezig/ in bloedsomloop en klieren/ van de welbespraakte dichter/ van het panta rhei''. Zo'n ,,het'', dat in vrijwel elk gedicht opduikt, had makkelijk kunnen verzanden in een trucje. Dat dat niet gebeurt, is het bewijs van Bontridders poëtische meesterschap. Het blijft tot het einde welbewust onhelder wat ,,het'' is. Is het de ,,geest''? Of is het, zoals we ergens lezen , niets dan ,,het onwaarschijnlijk bestaan''? Is het inspiratie? Of is het misschien zelfs de dichter zelf en vertoont ,,het'' autobiografische trekken van de architect Bontridder? Deze onbepaaldheid maakt 'De tuinen van Naxos' tot een avontuur. De gedichten zijn afwisselend, vitaal en toch bezonnen. En wie herleest, ontwaart stilaan steeds meer dwarsverbanden in vormen (zoals de driehoek of de rookpluim) en begrippen (zoals de vulkaan of de adem in allerlei varianten). De Vlaamse poëzie moet Albert Bontridder erkennen als een van haar éminences grises.

Jos Joosten in De Standaard, 21 mei 2004


 

html by Tankred
version 2.2 - © Druksel