2004
2001 » De Morgen » Nederlandse margedrukkers present op DRUKsel 2001
2000
Sitemap
Home
|
|
file:\\ druksel \ pers \ 2001 \ De Morgen, 25 april
Portretten van drukkers en uitgevers in de marge: Met het bloed dat drukinkt heet.
Reportage door Dirk Leyman.
"Zoals iedereen
een degelijk paar schoenen in huis moet hebben, zo moet iedereen
minstens één degelijk bibliofiel boek in zijn kast hebben staan",
ordonneert Johan Velter, de organisator van Druksel, de jaarlijkse
beurs voor aparte boekenmakers, bibliofiel drukwerk en kleine
uitgevers.
Toch is Druksel meer dan een paradijs voor de fetisjist van
het mooi vormgegeven boek, meer dan een hoogmis voor "de kunstenaars
en beschermers van de Mooie Letter". Het uitgekiend esthetisch
genoegen mag het zicht op de inhoud niet vertroebelen. "Een
boek is nog altijd bedoeld om te lezen", benadrukt Johan Velter.
"Een boek als een sacraal voorwerp gaan beschouwen vind ik maar
een gevaarlijke tendens." Druksel wil daarom ook een forum bieden
voor tekstexperimenten of boeken die in het commerciële circuit
buiten de lijntjes kleuren. Van elitarisme wil Druksel zeker
niet horen - ondanks de stevige prijzen die voor veel bibliofiele
boeken worden gevraagd. "Neen, wij zijn uitdrukkelijk bezig
met het democratiseren van boeken. We brengen literatuur onder
de aandacht die anders ten onrechte verwaarloosd wordt", zo
luidt het in koor bij drukkers in de marge als Ergo Pers, de
Carbolineumpers of Zegwerk.
Zijn drukkers in de marge de ondergeschoven kindjes van de literatuur?
De verzamelnaam voor deze letterheren kan alvast een tikkeltje
denigrerend klinken. Onwillekeurig denk je aan uitgevers die
zich tevredenstellen met de tweede garnituur of met een peloton
zondagsdichters. En verder is er het schrikbeeld van ondermaatse
schrijvelaars, die zichzelf in eigen beheer in een pseudo-luxueus
hesje stoppen. "In de republiek der letteren mag iedereen voor
het voetlicht treden", lacht Velter. Maar "de dubieuze hobbysfeer
van Bokrijk-romantiek en macramé-toestanden" is voor hem een
regelrechte gruwel. "Met Druksel willen we als een soort kwaliteitslabel
fungeren. We tonen kunstenaarsboeken, bibliofiele boeken in
kleine oplage, teksten van auteurs die niet tot de mainstream
behoren en boekobjecten die het traditionele boek ter discussie
stellen. We bepalen zélf wie al dan niet komt. Al moeten we
nu en dan eens over ons hart kunnen strijken", zegt Velter.
"Ook onkruid is tenslotte uit Gods hand gevallen."
Toch kan de estheet in Johan Velter zich, met tremolo in de
stem, opwinden over inferieur gemaakte boeken of uitwassen van
de bibliofilie: "Ik sta nogal huiverig tegenover overdadige
boekbanden. Voor mij is dat een ontkenning van het culturele.
Vaak wordt de inhoud daardoor compleet kapotgeslagen. Als het
maar 'groot en blinkend' is, dat lijkt het criterium. Neem nu
die zogenaamd bibliofiele editie van Ten Oorlog van Tom Lanoye.
Dat is zo kitscherig en overdadig. Het is blijkbaar zeer moeilijk
een bescheiden boekband te maken.
Terwijl vormgeving nooit gratuit is en ten dienste van de schrijver
en de tekst moet staan. Let wel, een verrassende vormgeving
voor een onbelangrijke tekst is evenzeer verloren moeite." Ook
de welig tierende kunstmappen vindt Velter maar niks: "Ik noem
dat pseudo-bibliofiel, uitsluitend bedoeld om te epateren en
de mensen te overdonderen. Nog zo'n voorbeeld is de heruitgave
van het tijdschrift Van Nu en Straks. Het is al onethisch om
die titel te gaan hergebruiken, maar ook qua vormgeving vind
ik het van een reactionaire aanpak getuigen."
Het Vlaamse landschap van hoogwaardige bibliofiele drukkers
en uitgevers in kaart brengen is een fluitje van een cent. Hooguit
een tiental boekenmakers geniet enige renommee. Maar toch valt
op hoe sterk ze in aanpak verschillen. Drukkers als Rein Ergo,
de Carbolineumpers, De Prentenier, Literarte, Jef Meert, Alligator
en Zegwerk geven gemiddeld zo'n twee à drie boeken per jaar
uit, met oplagen die tussen de 20 en 100 exemplaren schommelen.
De private presses worden draaiende gehouden door sterk gemotiveerde
selfmade men, bevlogen volhouders, gepassioneerd door typografische
en druktechnische finesses. Vaak hanteren ze een bedeesd tempo
dat elk dictaat van de commercie afwijst. Elk gedrukt boek -
waaraan soms tot twee jaar wordt gewerkt - zien ze als een triomf
van de esthetiek. "Voor hen is Druksel een weldaad en een ontmoetingsplaats",
zegt Velter.
Sinds het ontstaan van de beurs in 1998 lijkt Gent een soort
draaischijf te worden van een hernieuwd bibliofiel elan in Vlaanderen.
"Eigenlijk willen we met Druksel het heilig kunstvuur brandend
houden", poneert Velter. "Dat heeft niets te maken met ambachtelijke
stoffigheid. Het komt erop aan een aantal vaardigheden en technieken
te bewaren en door te geven aan een volgende generatie, al werkt
die dan liever met een Mac. Het is toch jammer dat boekvormgeving
in het gewone uitgeverscircuit zo laag aangeschreven staat?"
Dat is een van de redenen waarom Druksel zich ook als uitgever
profileert.
Dit jaar presenteert Druksel bibliofiele edities van de dichters
Miguel Declercq en Jan Lauwereyns en zal ook een tekst van Lucas
Hüsgen over Friederike Mayröcker het licht zien. Om de armslag
van de beurs te vergroten blikt Druksel ook naar Brussel en
Wallonië en vooral naar Nederland. Druksel - met telkens zo'n
60-tal deelnemers - vormt een soort kruising van de Beurs voor
Kleine uitgevers in het Amsterdamse Paradiso en de bibliofiele
beurs van de Stichting Drukwerk in de Marge te Leiden: "Niet
voor niets bestaat in Nederland een grote typografische traditie,
met mensen als een Jan Van Krimpen, een Willem Sandberg en een
Gerard Unger," zegt Velter. "Dat oog voor Hollandse helderheid
is geen fabeltje."
Rein Ergo: 'Drukken is een manier om me niet te compromitteren'
Thierry De Cordier omschreef Reinhart Ergo ooit als de "Kunstenaar
en Beschermer van de Mooie Letter". Het is een eretitel die
Ergo zich graag laat aanleunen. Maar tegelijk is het een understatement
van formaat. Want de begeesterde Ergo is ook een wandelende
kunstencatalogus en een onvoorwaardelijk bewonderaar van Franse
avant-gardepoëzie, met uitgesproken meningen over het boekenvak.
In zijn boekwerken streeft hij met klassiek epicurisme een synthese
na van plastisch en letterkundig werk. Heel eigenzinnig drukt
Rein Ergo sinds 1994 het spoor van zijn vader Ronald, die al
sinds 1979 bibliofiel actief is onder de naam De Prentenier.
In Ergo's drukkersbiotoop - een ruime woning aan de Gentse Muinkkaai
- wordt de lof van de traagheid gezongen. Op zijn eigen trapdegelpers
(die hij met zelfrelativering tot 'La Modeste' heeft omgedoopt)
voorziet hij de poëzie van Roland Jooris, Jan H. Mysjkin of
André Du Bouchet van houtsnedes van Raveel of van etsen van
Dan van Severen en Ignace De Vos. Het plastisch werk is geen
franje hier, geen kers op de taart, maar verglijdt tot een organisch
geheel met de tekst.
In het geloken licht van zijn woonkamer ligt het gehele bibliofiel
oeuvre van zijn Ergo Pers in al zijn sobere statigheid voor
ons op tafel. Er zijn boeken van Yves Bonnefoy, Paul Louis Rossi,
Michel Seuphor en Francis Ponge, van wie hij zojuist Vijf Sapates
(met etsen van Lucassen) afwerkte. Ook X, Tien dizijnen van
Paul Claes en Dodecaëder van Christine D'Haen (de eerste uitgave
van de Ergo Pers) vallen op. Maar Ergo praat vooral honderduit
over het zopas afgewerkte V.F.D.B, Voor Frans de Brabandere,
een boek op 54 exemplaren van de kunstenaar Mario De Brabandere.
Daarin trekt De Brabandere een monument op voor zijn vader,
die twintig jaar geleden gruwelijk aan zijn einde kwam. Ergo
verwerkte de ongepolijste dagboekaantekeningen van De Brabandere,
samen met de houtsneden met zwarte bloemenmotieven, tot een
soort papieren mausoleum.
"Wat ik zeg, klinkt misschien pathetisch", zegt Ergo, "Maar
het maken van zulke boeken is de enige manier om mijzelf te
beschermen en me niet te compromitteren met de wereld. Ik hoef
aan niemand verantwoording af te leggen. Ik werk alleen. Ik
heb greep op alles. Ik kies met wie ik wil werken. De afstand
tussen het idee en de uitvoering is klein. Bibliofiel drukken
is tenslotte een dienende bezigheid. Je voert een idee uit.
Je geeft de ruimte aan de tekst, aan de beelden. Je dringt jezelf
niet op. Je ondersteunt. Elke typograaf bevestigt het: de beste
vormgeving laat de tekst in zijn waarde en is slechts discreet
aanwezig."
Ergo wil van drukken in de marge binnenkort zijn beroep maken.
"Het zal je misschien verbazen, maar ik heb alles zelf aangeleerd.
Natuurlijk was het prachtig om het materiaal van mijn vader
te ontdekken. Ik heb een paar klassieke typografen bestudeerd,
zoals een Stanley Morrison of een Gerrit Noordzij. En begin
jaren tachtig is in Gent een aantal drukkerijen over de kop
gegaan en heb ik mezelf een pers en letterkasten kunnen kopen.
Hoewel een goede typograaf niet zoveel letters nodig heeft -
al heb ik intussen 400 letterkasten ter beschikking. Met een
Bembo, de beste leesletter die er bestaat, een Gill Sans of
een Plantin kom je al een heel eind."
Ergo is verslingerd aan het intense contact dat tijdens het
werkproces met de auteur en de kunstenaar ontstaat. "Misschien
omdat ik zelf ooit ambities in die zin heb gehad. Al word je
vaak gedwongen je als drukker onderdanig op te stellen. Schrijvers
en kunstenaars zijn de grootste egomanen die je je kunt voorstellen.
In dat vervuld zijn van zichzelf ligt, vermoed ik, het geheim
van hun kunstenaarschap." Hij heeft zeer goede herinneringen
aan de samenwerking met De Cordier, met Raveel, met Hugo Claus
("hij heeft een goed oog voor het bibliofiele, hij laat dat
met graagte gebeuren") en vooral met zijn vriend Jan H. Mysjkin,
die heel wat vertalingen verzorgde en hem in Parijs voortdurend
op het spoor brengt van nieuwe kunstenaars. "Dankzij Mysjkin,
die intussen al zo'n 60 bibliofiele boeken op zijn naam moet
hebben staan, breng ik binnenkort werk van Pierre Alechinsky",
zegt hij trots.
Christine D'Haen blijkt het bibliofiele dan weer nauwelijks
aan te voelen: "Haar gedichten in Dodecaëder vormden een van
mijn eerste edities. Eigenaardig genoeg was zij helemaal niet
geïnteresseerd in het plastische beeld dat ik er tegenover wilde
plaatsen. Had ze kans gezien de beelden uit het boek te scheuren,
dan zou ze het gedaan hebben. Uiteindelijk heb ik speciaal voor
haar twaalf exemplaren zonder prenten gemaakt!"
Je hoort het wel meer in bibliofiele kringen en ook Ergo schroomt
niet het te zeggen: "Schrijvers hebben totaal geen oog voor
typografie, ze zijn nauwelijks geïnteresseerd in hoe hun boeken
worden vormgegeven. En de uitgevers hebben geen tijd, zin of
geld voor een typograaf. Soms zijn het echt de secretaresses
die de vormgeving moeten doen. Loop trouwens maar eens langs
de stapels boeken in de Fnac. Alle kaften zijn bedoeld om op
te vallen, maar het zijn de klassiek vormgegeven boeken zoals
Atheneaum-Polak of het Franse Editions de Minuit die meest in
het oog springen. Al moet ik zeggen dat bij ons ook Dooreman
mooie boekencovers heeft gemaakt." Ergo geeft nog een pijnlijk
voorbeeld van de typografische onverschilligheid van de gevestigde
uitgevers: "Neem nu Gekras, de eerste bij Querido verschenen
dichtbundel van Roland Jooris.
Jooris, moet je weten, is een auteur die veel met kleine uitgevers
in de marge heeft gewerkt. En altijd heeft meegedacht over vormgeving.
Zijn poëzie eist dat trouwens ook. Des te jammer dat de uitgave
van Gekras typografisch een miskleun van formaat is. Sommige
teksten bevinden zich te diep in de bladspleet, het papier is
te dun, de belettering is slordig, op het voorplat heb je verschillende
lettertypes... noem maar op. Iemand met een beetje gevoel voor
bladschikking of verhoudingen zou het beter gedaan hebben. En
zeggen dat Jooris als een kind zo blij was dat hij eindelijk
in Nederland werd uitgegeven. Kennelijk heeft hij zich daarom
niet druk gemaakt over het resultaat. Terwijl zijn Vlaamse dichtbundels
wel prachtig zijn vormgegeven: kijk maar naar de uitgave van
Uithoek door het Poëziecentrum."
Boris Rousseeuw: 'Stel je voor dat je tegen je zin een tekst moet drukken'
Aangeschampt tegen de Nederlandse grens ligt het Kempense dorpje
Wildert. In de luwte van een villawijk - waar je eerder de aanbouw
van veranda's als geliefkoosde vrijetijdsbesteding verwacht
- legt Boris Rousseeuw zich sinds 1989 met een goedaardig fanatisme
toe op het drukken van bibliofiele boeken. Rousseeuw verwierf
enige bekendheid met zijn publicatie over Elsschot en Du Perron
(Twee heren), maar kapte met de Elsschot-kunde ("er gaat zoveel
tijd zitten in onderzoek en vooral, het duurt zo lang voor je
resultaat ziet"). Veel liever is hij in de weer met zijn carbolineumpers.
"Ik beleef er elke dag meer lol aan", zegt Rousseeuw.
"Bestaat er iets aangenamers dan de geur van carbon of drukinkt?"
Eigenlijk niet, beaam ik, want het ruikt bijzonder aromatisch
en ambachtelijk in het atelier van Rousseeuw, waar de centraal
opgestelde pers alle aandacht naar zich toezuigt. Hij kon de
perfect lopende pers voor nauwelijks 10.000 frank op de kop
tikken. "Het liefst was ik er full-time mee bezig", vervolgt
Rousseeuw. "Ik ben nu 41 jaar", telt hij uit, "met wat meeval
kan ik binnen een jaar of twaalf op pensioen en me volledig
toeleggen op het drukken." Het lijkt wel een wedren tegen de
klok, want zelfs tijdens ons gesprek drukt Rousseeuw routineus
verder aan zijn nieuwste Lucifer, een Vondel-bewerking van Benno
Barnard voor Het Toneel Speelt. "Je moet rekenen op zo'n tien
jaar voor ze je echt beginnen te kennen in het bibliofiele wereldje,
je moet dus tien jaar alleen maar werken en werken."
Rousseeuws bibliofiele dadendrang heeft verre wortels in de
Vlaamse drukpersgeschiedenis - een onderwerp waarover hij ook
als verzamelaar alles bij elkaar harkt. "Soms voel ik me echt
een conservator", zegt Rousseeuw. Geen wonder dat het eerste
boek van de Carbolineumpers Latemse dageraad werd, de memoires
van Julius de Praetere, de stamvader van de Vlaamse private
presses. Op zijn handpers in het Gentse Patershol publiceerde
De Praetere ruim honderd jaar geleden - in nauwelijks opgemerkte
eerste drukken - een paar latere klassiekers uit de Vlaamse
letteren: Lenteleven van Stijn Streuvels en Het vader-huis van
Karel van de Woestijne.
Rousseeuw is zich blijven toespitsen op de boekgeschiedenis
en delft geregeld juweeltjes op over bibliofielenverenigingen
en Vlaamse boekbinders. Behalve voor zijn opdrachten voor het
Elsschot-, Du Perron- of Reve-genootschap beijvert Rousseeuw
zich voor het proza van hedendaagse Nederlandstalige auteurs.
Hij laat zich daarbij leiden door zijn eigen voorkeuren en niet
door mogelijke verkoopargumenten: "Als je van de bibliofilie
een broodwinning wil maken, dan kom je terecht bij verzamelaars
die veel geld hebben maar weinig smaak." Rousseeuw verzorgde
bibliofiele uitgaven van de weggedeemsterde Luc Boudens, maar
ook van Tom Lanoye, Leo Pleysier en Herman Brusselmans, van
wie hij een grote fan is. Rousseeuw brengt uitsluitend ongepubliceerd
werk: "Meestal schrijf ik de auteurs aan. De meesten zijn onmiddellijk
bereid mee te werken. Kosteloos, ja. Enfin, de meesten toch.
Zelfs Arnon Grunberg. Hugo Claus, da's een ander paar mouwen.
Die vraagt tegenwoordig 250.000 frank voor een paar gedichten.
Dat kun je niet meer ernstig nemen. Maar Komrij, die werkt graag
mee, ook omdat hij veel affiniteit heeft met het bibliofiele.
Alleen jammer van zijn legendarische traagheid. Telkens wanneer
hij zijn tekst moet inleveren, zit ik die dag met het klamme
zweet."
Rousseeuw bewaakt zorgvuldig de literaire kwaliteit van zijn
uitgaven: "Ik durf ook al eens teksten afwijzen. Stel je voor
dat je tegen je zin een tekst moet drukken. Zo heb ik het toneelstuk
Tv-loos van Brusselmans geweigerd. Omdat het gewoon slecht was.
Hij heeft het nadien toch nog in Het mooie kotsende meisje opgenomen."
Erg trots is Rousseeuw op zijn Lof der Stront, naar zijn normen
een bestseller: de zestig genummerde exemplaren van 7.500 frank
per exemplaar zijn vrijwel allemaal de deur uit. "De Lof der
Stront is een anoniem scatologisch gedicht, bestaande uit 300
strofen van acht regels. Gerrit Komrij heeft de tekst in 1998
teruggevonden in de bibliotheek van Kaapstad en heeft speciaal
voor deze uitgave een inleiding geschreven. Het is het dikste
werk dat ik ooit gedrukt heb. Ik ben nogal te vinden voor de
Britse traditie van private presses van William Morris, die
steeds voor volledige en dikwijls ook omvangrijke boeken kozen:
de complete Chaucer, de bijbel, Shakespeare. Ik druk liever
één boek van 200 pagina's dan tien dunne boekjes van 20 pagina's.
Er gaat wat door je heen als zo'n boek klaar is. Bij de laatste
letter van de Lof van de Stront heb ik hier staan schreeuwen
en dansen. Die bevrijding, daar kan weinig tegenop."
Ook ik mag van Rousseeuw even het zoete genoegen proeven van
het drukken op de carbolineumpers. De motoriek is verwant aan
deze van het fietsen, maar mijn aangeboren gebrek aan coördinatievermogen
maakt mijn drukkersdebuut tot een kwelling. Bijna verknoei ik
Barnards Lucifer. Ternauwernood slaag ik er eenmaal in de rode
B van Benno in het colofon te drukken.
Danny Dobbelaere van Zegwerk: 'Literatuur moet altijd een beetje
onheilspellend zijn'
Danny Dobbelaere van Zegwerk koestert zich nog meer dan zijn
collega-margedrukkers in het einzelgängerschap. Ietwat timide
en bijna verontschuldigend vertelt hij in zijn werkkamer achter
het Gentse Sint-Pietersstation over zijn uitgepuurde papieren
bezigheden. Geen drukpers te bespeuren hier, maar grafiek, recyclagepapier,
kartonrestjes, snijplanken- en mesjes, een printer en een nagelnieuwe
Mac, plus een indrukwekkende verzameling boeken over het boekenvak
en typografie.
De graficus Dobbelaere stort zich al ruim twintig jaar in gewaagde
bibliofiele proefnemingen, die hij onder steeds andere schuilnamen
de wereld instuurt - of soms na lang beraad toch binnenskamers
houdt. Dobbelaere kiest voor een volstrekt acommerciële en averechtse
koers. "Ja", bevestigt hij, "ik wil eigenlijk een creatief protest
uitbrengen tegen de vervlakking en de commercialisering van
het 'gewone' boek. Ik vind trouwens dat literatuur altijd een
beetje subversief, onheilspellend en verontrustend moet zijn.
Verkopen is voor mij niet primordiaal. Ik heb de tijd: soms
werk ik tot twee jaar aan één boek, iets wat in het reguliere
uitgeverscircuit ondenkbaar is. Voor mij telt het tactiele plezier
van het maakwerk. Wat ik doe heeft voor mij een laboratoriumfunctie."
Onder de naam Sprooi ging hij aan de slag met teksten van Sherwood
Anderson, Sören Kierkegaard en Adolf Loos. Later verpopte hij
zich tot De Roerlooze Rups, een meer dan opzichtige knipoog
naar De Bezige Bij. Met Grijm gaf hij in 1984 Ademzuil uit,
het op 300 exemplaren gedrukte poëziedebuut van Stefan Hertmans.
Sinds 1992 runt hij zijn 'boekenmakerij' onder de naam Zegwerk,
wat verwijst naar het woord "verhaal" uit het idioom van Guido
Gezelle.
Zegwerk combineert oude en nieuwe druktechnieken en publiceerde
teksten van de Franse filosoof Alain, de Franse dichters Yves
Bonnefoy en Jean Tortel en van Arno Schmidt, volgens sommigen
de Duitse Joyce. Er ligt nieuw werk klaar van E.A. Westphalen,
Konrad Bayer en Robert Schaus. "Allemaal eerder marginale, maar
daarom niet minder waardevolle auteurs", zegt Dobbelaere. Dobbelaere
wordt niet graag in het vakje van de bibliofilie geduwd. "Ik
vind de term te gelikt en te fetisjistisch. Ik hou niet van
het elitaire snobisme dat eraan vastkleeft. Ik spreek eerder
van 'aparte boeken'." Hij geeft toe dat hij echter zelf ook
een boekenfetisjist is: "Een onschuldige afwijking, er zijn
tenslotte ergere dingen in de wereld dan het betasten van boeken."
Toch heeft Dobbelaere zich altijd voorgenomen het genre te democratiseren
en verzet hij zich met klem tegen bepaalde woekerprijzen. Daarom
kosten zijn boeken nooit meer dan duizend frank. Met Zegwerk
plaatst hij zich eerder in de traditie van de arte povera. "Ik
hecht veel belang aan het ecologische aspect. Vaak maak ik gebruik
van recyclagepapier en afval: zelfs een karton van een Aldi-verpakking
kan uitstekend bruikbaar zijn. Het principe is: less is more.
Hoogdruk, offset en zeefdruk maak ik op de persen van de Academie
voor Beeldende Kunst in Gent. Maar thuis werk ik met laserprint,
kopie of digitale druk. De versmelting tussen inhoud en vorm
moet leiden tot een uniek exemplaar," aldus Dobbelaere.
Hij toont me een van zijn recente uitgaven, Bijmaan en roze
ogen van Arno Schmidt, waar de vormgeving integraal strookt
met de tekst. Die zit verpakt in een dossierenvelop, verder
is er een omslag met daarop een foto van de Lüneburger Heide,
een machinewikkel, een technische tekening van kalk en de kaft
van een kasteelroman van Courts-Mahler. "In de vormgeving heb
ik de link met het autobiografische en met elementen uit het
'boekhouderschap' van Schmidt willen benadrukken", zegt hij.
Het geheel is tot in de puntjes verzorgd, concies in zijn verbeelding,
maar tegelijk niet ontdaan van een relativerende speelsheid.
"Jammer is dat het Fonds voor de Letteren dit genre compleet
negeert", zucht Dobbelaere. "Ik vind dat vrij onthutsend en
vooral jammer. Wil dat dan zeggen dat het Fonds niet geïnteresseerd
is in innovatieve en goede vormgeving? Ook 'aparte boeken' zijn
een vitaal deel van onze cultuur, toch?"
Hoe gedreven Dobbelaere ook bezig is, je merkt dat hij zichzelf
graag ter discussie stelt en dat hij met zijn eenmansguerrilla
voor mooie boekjes ook het boekenvak een beetje van zijn sérieux
ontdoet. Wat zou het? "Mijn boekjes zijn uiteindelijk ook maar
hoopjes gestolde pulp", besluit hij.
Diezelfde avond floept een kort mailtje van Johan Velter bij
me binnen, BLIEP - het tongue in cheek doet me denken aan Acacialaan
van Koen Peeters: "Nog een verzoek. Kan u ergens in uw interview
deze verzuchting van mij binnensmokkelen?" Drie witregels en
daar staat de verzuchting: "Ach, tenslotte is het maar papier."
DRUKSEL, een beurs van aparte boekenmakers, bibliofiele drukkers
en kleine uitgevers, zaterdag 28 en zondag 29 april van 11 tot
18 uur in de Baudelokapel, Ottogracht 4, Gent. Met lezingen
van onder anderen Jan Lauwereyns (op video), Gerard Unger, Robert
Schaus, Lucas Hüsgen en Benno Barnard.
De titel van deze bijdrage is ontleend aan een boek van Gerrit Komrij
(1991).
Uitgeverij De Morgen N.V.
|