ELISABETH TONNARD
terug naar fondslijst
home
|
|
file:\\ druksel \ fondslijst \ tonnard \
meer
Het verborgen beeld, of De wereld, het werkmateriaal: het werk van Elisabeth Tonnard
In 1910 schrijft Franz Kafka in zijn dagboek: '"Wenn er mich immer frägt." Das ä, losgelöst vom Satz,
flog dahin wie ein Ball auf der Wiese.'
Elisabeth Tonnard, geboren in 1973, studeerde in Nijmegen literatuurwetenschap.
Ze is schrijver, vertaler en beeldend kunstenaar. Sinds 2006 verblijft ze in de
Verenigde Staten waar ze het Master of Fine Arts-programma aan de Visual Studies Workshop
in Rochester, New York volgt. Ze is ook behendig en tevens oneerbiedig uit respect.
Tonnard houdt van verdwijnen. Ze deed dat in het tijdschrift Tortuca (nr. 15, 2003)
waar ze silhouetten knipte uit bestaande grafteksten en zo schaduwportretten maakte.
De lezer kan zoeken naar wie verwezen wordt,
er zijn minimale hints. Maar dan? Wat is de lezer ermee als hij ontcijferd heeft bij wie
de tekst hoort? Weet hij meer? Weet hij beter? Wat als het schaduwbeeld het echte
schaduwportret van de overledene zou zijn? Wat weten we dan?
Tonnard laat ons nadenken over onze zekerheden.
Haar werk geeft aanleiding tot bespiegelingen over het auteurschap, over de kenbaarheid
van het object. Het zou een absoluut postmodernisme kunnen zijn, ware het niet modernistisch.
De auteur is heer en meester. Het verknippen als bewustmaking.
Een gelijkaardig procédé heeft ze toegepast op toespraken van
president Bush (Armada 23, augustus 2001). Ze verknipte een aantal
toespraken tot gedichten. Wie de oorspronkelijke redevoeringen
leest, is verbaasd over -en eigenlijk ook aangenaam getroffen
door- de retorische kracht van deze geluidsmachines. Het zijn
arsenalen van trucs om een publiek te bewegen, mee te voeren op
een tocht die onweerstaanbaar leidt naar het doel van de spreker.
De president is een gospeladept, een fanfare. De toespraken tot
de bevolking zijn preken. En dit beangstigt. Tonnard reduceert
deze teksten -ze haalt het lawaai er uit. Ze maakt er poëzieregels
van, schikt de woorden tot strofen. Ze gebruikt de Engelse woorden
en op een of andere manier trekt ze die toch in de Nederlandstalige
poëzie binnen. Ze ontmaskert deze retorica op een subtiele manier
en tegelijkertijd erkent ze er de waarde van.
In DWB (2006, nr. 1) beschrijft ze in 'De straat' fragmenten van een stad die slapen gaat.
In acht miniaturen beschrijft ze op een filmische manier wat er gebeurt -beelden zijn natuurlijk
belangrijk in haar werk. En ook hier cirkelt ze rond bewegen en verdwijnen. Een grote leegte
waart rond. En nu en dan is er iemand die vindt. In De Gids van april 2006 schrijft ze over
W.G. Sebald een essay en haar eerste zin luidt: 'In het universum van W.G. Sebald is het
een komen en gaan.' In deze tekst staan prachtige zinnen, uitdrukkingen van de eigen wil
en zin van de schrijfster. Zinnen die niet gepast zijn en toch passen in een stijl die
contrarie is -omdat ze moet. Ook hier concentreert ze zich op beelden: de kamers, het licht en het duister.
Er is een eerste boek geweest. Het heette 'Let us go then, you
and I: T.S. tipp-exed' en is door haar ontworpen. Er is een verkeerd
gebruik van kleuren maar wonderwel passen ze en geven ze het boek
een vrolijk en speels cachet. Het gedicht 'The love song of J.
Alfred Prufrock' van T.S. Eliot vormde de basis -ook voor Paul
Bogaert was dit ooit een inspiratiebron. Het gedicht begint met
de mooie, melancholische regel die ook de titel van dit boek is.
Elisabeth Tonnard laat woorden en stukken van woorden verdwijnen.
Zo wordt het oorspronkelijke woord 'spread' 'read' of 'visit'
wordt 'it' of ook wel 'sit'. Ze suggereert daarmee, ze maakt de
woorden mysterieus. De plaatsing van de tekst is belangrijk. Zijn
het beeldgedichten geworden? Nee, niet echt. Of is dit 'internetpoëzie'?
Ha, Tonnard is wel intelligenter. Bij haar moeten de woorden niet
op het scherm bewegen -te simpel. Ze zoeken hun weg in het boek.
En zo ontstaan er nieuwe gedichten -onvermoed. Er is een gedicht
met enkel o's en drie maal het woord 'in'. Natuurlijk is het een
liefdesboek.
T.S. Eliot is een hoeveelheid gedichten geworden.
Zoals voor andere dichters de natuur of de wereld het materiaal
zijn, zo is de literatuur zelf (of bij uitbreiding de wereld der
tekens) dat voor Tonnard. Bij haar dus geen scheiding tussen leven
en cultuur. En daarom is dit oeuvre belangrijk: er opent zich een mogelijkheid,
een nieuwe wereld zonder dat er sprake is van een tegenstelling.
Het is (ook) die evidentie die dit werk zo aantrekkelijk maakt.
Natuurlijk heeft ze ook haar voorgangers. In de Nederlandse literatuur
is Barbarber niet onbelangrijk. En in de muziekwereld is Vicki
Bennett een medestander als ze het lied 'Ne me quitte pas' (in
het Engels 'People like us') tot een nieuw lied ('Ne me') maakt,
juist ook door woorden te laten wegvallen, door stiltes te laten
spreken, door gaten te creëren. Sprankelend, de vreugde van het
spel. Een superieure intelligentie. En het begin van een fascinerend
oeuvre.
Het kunstenaarsboek 'Two of us' (de omslag van de Drukseluitgave
is uiteraard een verwijzing naar dit project) is voortgekomen
uit het werk dat Tonnard verrichtte met de 'Joseph Selle'-collectie,
gehuisvest in de Visual Studies Workshop in Rochester, New York.
Dit archief bevat meer dan een miljoen negatieven - gegevens over
dit boek ontleen ik o.a. aan het essay van Chris Burnett 'Encounters
with a very large picture collection' (Afterimage, november 2007)-
van foto's die door een firma van straatfotografen werden genomen.
Als broodwinning fotografeerde men voetgangers in de straten van
San Francisco. Enkel de opnamen die besteld werden, werden ook
afgedrukt. Dit archief bevat dus nog nooit geziene beelden. En
dat maakt het spannend, te meer omdat men zegt dat er ergens ook
een foto van Marilyn Monroe te zien zou zijn.
Een archief is een
verzameling losse gegevens, een chaos maar dat geeft een onderzoeker
de mogelijkheid om er een structuur in te leggen. Diegene die
het archief ontsluit, bewerkt en maakt het ook. Het omgaan met
een archief is soms een creatieve arbeid. Het beschrijven wordt
dan een schrijven. En dat is wat Elisabeth Tonnard doet. Niet
voor niets heeft ze over Umberto Eco geschreven: de wereld is
een tekst en vraagt om in een boek opgenomen te worden. Maar ze
problematiseert het begrip tekst, bij haar wordt het ruimer genomen.
Tekst kan ook een beeld vormen. Als schrijver schrijft ze geen
woorden naast een tekst. Als beeldend kunstenaar gebruikt ze geen
woorden in het beeld. Het ene is ook geen commentaar op het andere.
De ontologische status van tekst en beeld worden door haar veranderd.
De grenzen tussen beide worden opgeheven. Wat gelezen kan worden,
mag ook gezien zijn.
Tonnard selecteerde in dit archief foto's
naar haar eigen keuze en visie: het koppel, het paar -door Chris
Burnett 'one of the most penetrating figures of modernity, the
double' genoemd. Uiteraard omdat hier elementen als de ander,
de spiegel, identiteit, saamhorigheid en tijd mee verbonden zijn,
maar vooral omdat de ander het bewustzijn van het zelf accentueert.
De boekvorm is min of meer traditioneel -met een grapje op de
rug. Het is een door LuLu geprinte paperback, het bevat een voor-
en een nawoord. Het grootste en meest opvallende deel van het
400 bladzijden tellende boek zijn de foto's. Daaronder, bijna
onopvallend, worden de woorden van het gedicht 'Les sept vieillards'
(in Engelse vertaling) van Charles Baudelaire afgedrukt maar op
een speciale manier. Om dit gedicht te kunnen lezen moet men het
boek als een 'flipbook' behandelen waardoor de woorden tot versregels
worden en de regels een gedicht. Onder elke foto komt er één woord
dat steeds geroteerd wordt -het filmisch evoceren van het passeren
van de tijd. Het gedicht moet gelezen worden van voor naar achter
en dan van achter naar voor. De foto's (of misschien beter: de
selectie van de foto's) zijn fascinerend. Mensen worden plots
kameleons: door naast elkaar te lopen neemt men de ander in zichzelf
op, wordt men de ander. Er zijn verschillen (de vorm van de hoed,
de lengte van de rok, de kleur van het kostuum) maar de gelijkenissen
zijn des te groter. Hier zien we in de werkelijkheid dat alle
mensen inderdaad broeders zijn en dat de tijd een mal schept waarin
het lichaam gekneed wordt. Deze foto's hebben daarom ook een nostalgische
betekenis: het was de tijd van de voetganger, van het flaneren.
Een tijd op de grens naar het absolute individu. Maar het flaneren
is in de meeste gevallen niet doelloos: er is een cinema, er zijn
winkels, er is werk. De koppels poseren immers bijna nooit maar
worden 'gevangen' in hun beweging -sommige foto's zijn daardoor
wazig. Het zijn foto's van een middenklasse: men is bezig. De
ambiguïteit van foto's en tekst komt hier tot uiting. Enerzijds
is er het gedicht van Baudelaire, aan het begin van de moderniteit
met daarbij de interpretatie van Walter Benjamin en anderzijds
wat van het begrip 'flaneur' geworden is in de Nieuwe Wereld,
in de daaropvolgende eeuw. Er is veel leegte. Dit boek is daarmee
een reflectie op de tijd: we zien dat de fotograaf bijna altijd
op dezelfde plaats staat, de mensen die voorbijwandelen, het uur
van de dag, het seizoen, de nieuwe films, de mode. Wat is er van
hen allemaal geworden, welke dromen zijn kapot gemaakt, welke
pijnen ondergaan? En de uitkomst is steeds: de dood. Waarmee we
terug bij Baudelaire zijn. Het boek is bewust vormgegeven als
een paperback, als een roman. Het verwijst naar een literaire
wereld die voorbij is en het doet dat met foto's die nostalgisch
aandoen. De complexiteit wordt hierdoor overdonderend. De tekst
wordt verdrongen door het beeld maar het beeld dat getoond wordt,
stamt uit een tijd die nog literair was en we zien geen literatuur.
Want het gedicht van Baudelaire is versplinterd in afzonderlijke
woorden die slechts door beweging (het tegengestelde van de literaire
vorm) weer tot literatuur gemaakt kunnen worden. Maar deze literatuur
is op zichzelf ook weer het begin van een andere lezing: de woorden
zoals die op de pagina's staan kunnen ook gelezen worden als déze
woorden, dus zonder de context van het gedicht. De tekst is een
gedicht uit de negentiende eeuw maar het wordt in de eenentwintigste
eeuw vormgegeven tot een beeld. De wereld is ook hier een tekst,
de foto's kunnen gelezen worden -Rudy Kousbroek. We zien dat literatuur
en visuele kunst één geheel kunnen worden. Er is een ander kunstenaarsboek
van Elisabeth Tonnard 'Whiteout' (2006), waar ze tekst tot beeld
maakt. Een 'white-out' is (ik volg hier het 'van Dale-woordenboek')
'een verschijnsel in voornamelijk polaire gebieden waarbij er
geen schaduw is, de horizon niet te zien is en alleen donkere
voorwerpen zich aftekenen'. Daarnaast is 'whiteout' in Amerika de
productnaam voor 'tipp-ex'. Het boek begint met twee Engelse definities
van het begrip whiteout. De volgende bladzijden zijn beelden:
enkele woorden lichten op, de rest is weggeveegd, getippext.
Je ziet nog de resten van de inkt, de woorden zelf zijn niet meer
te herkennen. Er is enkel een schaduw, een rest, het landschap
van een whiteout. Er is verlorenheid: de woorden staan er nog
gedeeltelijk maar de zin is verdwenen. Je kunt veronderstellen,
samenstellen, bewerken maar niet lezen. Het woord is beeld geworden.
Toch is ook dit project te situeren binnen een boekcultuur: alle
pagina's zijn genummerd zoals je een tekstboek zou nummeren. Het
boek moet dus chronologisch gelezen worden waardoor het zwijgende
beeld een waarheid wil zeggen die niet met woorden te zeggen is.
Ook hier heb je weer de complexiteit van de (ontologische, morele)
waarde van het beeld en het woord. Doordat er geen horizon of
andere kern is, is dit een a-Hollands beeld. In de Nederlandse
schilderkunst wordt het beeld opgebouwd vanaf de horizonlijn.
Hier is dit verdwenen en zelfs al bestaan de marges van de bladspiegel
hier nog, toch worden ze aangevreten door de leegten vanuit het
tekstblok. Dan is er nog 'Terra nullius: acts of possession' (2006)
wat Tonnard zelf 'a visual essay' noemt. Ook hier weer een reflectie
over de status van het woord en het beeld. Het essay is bij uitstek
een literair genre: het wil overtuigen door het geven van argumenten.
Het is een rationeel procédé omdat het abstraheert -terwijl de
roman de anekdote, het individu als uitgangspunt en rechtvaardiging
heeft. Door in de titel zowel 'visual' als 'essay' op te nemen,
komen we in een paradox terecht: het beeld is het tegengestelde
van het woord. Het ene is het concrete, het andere het abstracte.
Tonnard brengt beide bij elkaar en heft de tegenstelling op. De
pagina's zijn verdeeld. Het bovenste deel bestaat uit zes gelijke
vakken. Deze zijn gevuld met getypte tekst of foto's. Er zijn
foto's van grenzen, van in beslagnames, van bezettingen. Onderaan
de pagina -in handschrift- vermeldt Tonnard de bron van de tekst.
Er zijn woorden van o.a. Columbus, Sir Humphrey Gilbert, master
Martin Frobisher, Peter Nabokov, sir Francis Drake. Eén dubbele
pagina springt eruit en bevat geen tekst maar het beeld van een
afgezaagde boomstam. Door te lezen en te zien, komt de absurditeit
van de inbezitname tot uiting. Dat dit kan door het te zeggen,
te schrijven, te doen. Tonnard fotografeerde geen mensen maar
landschappen zonder personen in. Toch is hun aanwezigheid zichtbaar
-door de borden 'No entry', door de menselijke daad grenzen te
trekken en te overschrijden. Ze werkt hiermee in het spoor van
Richard Long. De kunstvorm is een reflectie over de relatie tussen
mens en landschap, over wat natuur is. In dit essay gaat Tonnard
nog een stap verder. Het gaat hier immers niet alleen om woord
en beeld maar ook om de transformatie van de wereld door het woord
en de daad. Ook al hebben de veroverde landen een 'inheemse' naam,
toch worden ze door de veroveraars anders genoemd, worden ze in
de cultuur van de veroveraar getrokken en verandert dus ook de
wereld van de 'inheemsen'. Als Columbus een eiland 'San Salvador'
noemt, wil hij eer betuigen aan zijn overleden koning. Ook al
weet hij dat de Indianen dit eiland Guanaham noemen. De taal verkracht
en vernietigt. Maar tegelijkertijd begint er een nieuwe werkelijkheid
-en dit staat los van de morele waarheid. De taal heeft een grens
getrokken tussen verleden en toekomst. De ene taal bevat alleen
verleden, de ander begint aan de toekomst. Het is het beeld van
de boom. De natuur die honderden jaren heeft om te zijn, wordt
vernietigd om een nieuwe wereld te bouwen. Het in bezit nemen
is een daad van agressie: er moet ruimte komen waarin de nieuwe
macht zich kan tonen. Zo ook de artistieke daad: er moet ruimte
gezocht worden om te scheppen.
Nu is er de Druksel-uitgave. Ze
bestaat uit vier gedichten, die elk een eigen vorm bezitten en
dat is ook één van de charmes van deze bundel. De titel 'De wereld
is er' is de evidentste voor het werk van Tonnard: de wereld bestaat
uit materiaal om een vorm te creëren. De wereld is het materiaal
om tekst te worden, net zoals de artefacten dat ook zijn. Het
omslag vermeldt tweemaal de titel en tweemaal de auteursnaam.
Een bijna al te evidente verwijzing naar het boek 'Two of us'.
Een helgroen schutblad verwijst dan weer naar het openingsgedicht
en naar 'Let us go then, you and I' uit 2003. De bundel opent
met het gedicht 'De zee is groen'. Is dit poëzie of proza, een
prozagedicht of poëtisch proza? In ieder geval niet dit laatste.
Tonnard is geen dichteres die poëtisch wil zijn. Ze beschrijft.
Ze geeft een opsomming van dingen, van handelingen. Dit is niet
willekeurig, er wordt een verhaal verteld, weliswaar onnozel en
soms lichtelijk a-logisch. In dit gedicht beschrijft Tonnard elementen
uit de beelden van 'Het eiland Amoras', een Suske en Wiske-stripverhaal.
Wie beide tegelijkertijd leest, zal geattendeerd worden op het
surrealisme in dit verhaal, het anarchistische. Er is een vrijheid
en een 'je m'en fous-tisme' dat bevrijdend werkt. De tegenstelling
tussen de koel-zakelijke toon van Tonnard en wat beschreven wordt,
maakt een intrigerende indruk. 'De waterslak' is een beeldgedicht:
de vorm doet wat beschreven wordt. 'Het liefdeslied van Liza Wit',
is 'een' antwoord op 'The love song of J. Alfred Prufrock' van
T.S. Eliot. Tonnard volgt de vorm van dit gedicht, waar Eliot woorden
herhaalt, doet ook zij dit. Het is een gedicht vol verlangen.
Een prachtige cadans stuwt dit gedicht vooruit:
(…)
Er is tijd om te zien dat hij kijkt
Om te zien dat hij ziet dat ik denk
Om te zien dat hij ziet dat ik kijk
Hij zal denken: ze neemt de tijd
(…)
Het gedicht verwoordt een wachten op, een bezwering van de
tijd en in zijn toekomstige daadkracht doet het soms denken aan
'Toespraak' van Paul Bogaert. Het vierde gedicht 'Ergens waar
zij ook is' is een herneming van een tekst die eerder in Armada,
later in Yang verschenen is. De nieuwe tekst bestaat uit de 99
meest voorkomende woorden van het verhaal, de rest werd wit gemaakt
waardoor de vorm teruggebracht werd tot wat de tekst eerst was:
een verhaal gebaseerd op muziek. De woorden staan los van elkaar
maar de plaats is niet willekeurig. Er ontbreken geen woorden
maar ze werden onzichtbaar gemaakt. Hier is de tekst beeld geworden,
zijn de leegten betekenisvol. Het doet wat denken aan de bundel
'Onvoltooide gedichten' van Toon Tellegen, een uitgave van Literarte
uit 2000. Maar waar Tellegen expliciet zegt dat deze gedichten
onaf zijn, kan dat niet gezegd worden van Tonnard: haar gedicht
was een gedicht. De vorm breekt de bladspiegel open en de woorden
worden een beeld, een rij die danst en leidt naar 'en'. Het woord
dat openlaat, een vervolg belooft, mogelijkheden geeft.
De wereld zou meeuw
'De wereld zou meeuw', is de tweede bundel van Elisabeth Tonnard die door Druksel wordt uitgegeven.
De titel verwijst naar de mogelijkheden die er nog zijn in de tussentijd. Het gedicht bestaat uit vier delen
van ongelijke lengte. Er is een beschrijving van een omgeving, er zijn mensen die handelen en uit het zicht verdwijnen.
Het gedicht begint met een opsomming. Deze oude verteltrant bezit merkwaardige eigenschappen. Door het apart benoemen
van de dingen wordt aandacht besteed aan het afzonderlijke. Aandacht is zorg. Het individuele wordt in een geheel opgenomen.
De dingen zijn niet streng van elkaar gescheiden maar worden in een keten geplaatst. Het benoemen van alle
afzonderlijkheden is ook een opening naar het eindeloze toelaten. Het opsommen is immers nog geen uitkomst,
geen conclusie (+ is niet gelijk aan =). Het opnoemen is een wachten, het is tussentijd.
Het gedicht gaat uit van een standpunt, een observator die de dingen rondom zich opneemt en aan alles aandacht
besteedt. De dingen in een context opneemt, duiding verschaft.
Het aanduiden van de tussentijd is het wachten op wat komen gaat, op wat nog niet is. Het is een mengeling van
hoop en angst. Er is onzekerheid zoals het tussengeslachtelijke (nog) geen uitweg vindt. Er is
landelijkheid-landerigheid. Zondag verveeldag. Dit levert echter op: 'De wereld zou meeuw'.
De tussentijd werd in het boek typografisch weergegeven door in het begin van het gedicht niet in regel te drukken -wat
een typografische zonde is. Naargelang het gedicht vordert, wordt ook de bladspiegel helderder.
Bart Van der Straeten schreef voor de Knack
website een tekst over deze laatste bundel.
Een selectieve bibliografie:
° 'Jezus wat een baan', in Vox, onafhankelijk magazine van de Katholieke
Universiteit Nijmegen, jaargang 1 nr. 17, 7 juni 2001
° Enduring freedom: the poetry of the president. - In: Armada, nr. 24, december
2001
° Het leven een werkdag. - In: Armada, nr. 27, juli 2002
° Schaduwportretten. - In: Tortuca, nr. 15, 2003
° De rozen dragen. - In: Armada, nr. 33, december 2003
° Ergens waar zij ook is. - In: Armada, nr. 34, april 2004
° Let us go then, you and I: T.S. tipp-exed. - Acquoy:
Ampersand, 2003. - 68 p. - 250 genummerde exemplaren
° De straat. - In: DW&B, nr. 1, februari 2006
° Kleist in Thun / Robert Walser; vert. door Elisabeth Tonnard. - In: Yang, nr. 3, oktober 2005
° Eeuwig struikelen: een wandeling met Sebald. In: De Gids, nr.
4, april 2006
° Gevonden teksten. In: Yang, nr. 2, juli 2006
° Denise Riley, vertaald door Elisabeth Tonnard. - In: Yang, nr. 2, juli
2006
° Terra nullius: acts of possession: a visual essay. - Rochester,
NY, Tonnard, 2006
° Whiteout. - Rochester, NY, Tonnard, 2006
° Two of us: encounters. - Rochester, NY: Visual Studies Workshop Press,
2007
° Kleine wereld. - In: Revolver, nr. 133, 2007
° Berlijnse verhalen / Robert Walser; vert. door Elisabeth Tonnard. - In: Yang, nr.
1, april 2007
° Ergens waar zij ook is. - In: Yang, nr. 2, juli
2007
° De wereld is er. Druksel, 2007. - 48 p. - 127 gewoorde en
gesigneerde exemplaren.
° De wereld zou meeuw. Druksel, 2009. - 16 p. - 126 genummerde en
gesigneerde exemplaren.
De
weblog van Elisabeth Tonnard.
|