spacer
Contact Fondslijst Deelnemers beurs 1998-2006 Archief Links

ERIK SPINOY

terug naar fondslijst

o home

 

file:\\ druksel \ fondslijst \ erik spinoy \ meer


Erik Spinoy, of De meester van de tijd

Geboren, werkt, is dichter.
Altijd verleidelijk een biografie in deze compactheid op te stellen. Maar in het geval van Spinoy is dit onredelijk en onjuist. Want zijn poëzie staat in de wereld, is een intellectuele en intelligente reflectie over de eigen tijd. Dat hij daarvoor put uit het culturele verleden is evident: daar is het tijdsbegrip immers zeer relatief – vandaar ook de eeuwigheidgedachte, de Faustiaanse ambitie niet te sterven en dus te dichten, aanwezig te zijn.
Maar dat is ambivalent. De aanwezigheid is iets wat op het eerste gezicht duidelijk is –het is reëel. Spinoy overstijgt echter die realiteit: we worden geconfronteerd met woorden die naar een realiteit verwijzen maar die toch niet eenduidig representeren. Dit heeft als gevolg dat de lezer zowel vervreemd staat tegenover deze poëzie als tegenover de werkelijkheid zelf. En deze laatste is cultureel, politiek en maatschappelijk.
Zo verkrijgt deze poëzie een eigen status: ze wordt autonoom, ze bestaat zonder verwijzingen maar tegelijkertijd is ze ontstaan uit de werkelijkheid.
En toch, recalcitrant: geboren, werkt, is dichter.

‘De jagers in de sneeuw’, verschenen in 1986, verwijst expliciet naar Pieter Brueghel de Oudere. In dit boek is Wenen het kader. De bundel begint met een citaat van Rilke: we pogen rationele wezens te zijn maar slagen er niet in. Icarus en Sisyphus zijn onze modellen. De eerste cyclus gedichten begint met een verwijzing naar Wallace Stevens: de werkelijkheid is niet genoeg, ze moet met gedichten gevoed worden. ‘Schijn is de kleurrijkste waarheid - / even daar te zijn is heerlijk.’

‘Susette’, de tweede bundel, verscheen in 1990, en had als centrale figuur Susette Gontard, de geliefde van Hölderlin. Het is via haar dat Spinoy het werk, de mentaliteit van de dichter exploreert. Het thema zou bij de lezer aanleiding kunnen geven tot een verwachting van het zwoele, het pikante –de dichter is een mens. La petite histoire. Niet dus. Deze gedichten zijn in de culturele geschiedenis ingebed maar manipuleren de feiten en construeren daarmee een nieuwe wereld –de enige bestaansgrond voor kunst. ‘(…) Een deur verbergt / een nieuwe deur, etcetera. Een brug lost op in / de inktzwarte nacht. In stilte waait de overkant.’ Maar omdat taal nooit volledig abstract kan zijn (zwart op zwart; wit in wit) is het onmogelijk dat poëzie het abstracte kan zijn of vertegenwoordigen –enkel de schilderkunst is volledig vrij. Elk gedicht is daardoor maar een terzijde, een frats –maar met relevantie omdat het terugverwijst naar de werkelijkheid, het ondermaanse. Dat wat de wereld op zijn kop zet, toont die wereld.
Spinoy toont ook hoeveel registers hij bespelen kan. Het gedicht ‘Kinderjaren’ bijvoorbeeld is voor wie plastisch leest, een scène uit een Walt-Disneyfilm waar de dingen een eigen ziel, een eigen gemoedsleven hebben. Of in ‘Een nachtmerrie’ treedt Captain Kirk op naast Hitler en Plato.

‘Fratsen’ (1993) betekent een keerpunt in het werk van Spinoy. De stijl wordt losser, gedurfder, baldadiger. Het poëtische wordt losgelaten en de stemmen van de werkelijkheid worden meer toegelaten. De poëzie is afstandelijk, verhalend-interpreterend. Wat een verrassing dan, als in het gedicht ‘Panopticum’ een ik optreedt: ‘Maar op de echo van een woord / botst op de muur een stalen bol / en roert een hand in mij / totdat ik kook.’ De wereld overschouwend, geen zekerheden ziend, de ander nauwelijks kunnen bewijzen, is er iets dat zich ‘ik’ noemt maar dat door iets anders in beweging gezet wordt. Zelfs dat wat ik genoemd wordt, is geen autonoom geheel. De relatie met de buitenwereld is problematisch (hier alsnog, in de volgende bundels zal de dichter zich in de realiteit werpen): er wordt geïroniseerd, er is een afstand, een lachje. In een bundel die ‘Fratsen’ heet, wordt een reeks geboden ingelast waar kop noch staart aan te krijgen is: wat een gebod is, is zwijgzaam want stom. Bovendien wordt in deze bundel de –katholieke- godsdienst op de korrel genomen: de orthodoxe beelden worden omgezet in een heterodoxie. In het eerste gedicht al is er een ezel die zich als god voordoet. Reve is nabij. We spreken van (minstens) vijf niveaus: er is de werkelijkheid, het ironiseren ervan (of zelfs louter de beschrijving), het bewustzijn van wat met de werkelijkheid gedaan wordt en het ambivalente resultaat. Het vierde niveau is het vrije: de betekenissen zijn niet vastgelegd en zijn daardoor een nieuwe realiteit die aanleiding geeft tot. Enzovoort. Toegepaste Hegel.
Van deze bundel is de laatste versregel: ‘De hemel zwijgt.’. De bundel begon met een citaat van Wallace Stevens waarin staat: ‘Nothing exists by itself.’ De hele bundel baadt in een sfeer van zinloosheid, niet agressief maar gelaten. Zo is het.

Twee jaar later verschijnt bij Uitgeverij Herik in Landgraaf, de cyclus ‘De smaak ervan’ die de aardsheid van de dichterspoëtica bevestigt. Het beschrijft een huis, een woonplaats, een omgaan met materialen. Een leven door en tussen de dingen. Maar dit is geen realisme: in de dingen zit het méér gevat, dat wat meer dan het ding is: de werkelijkheid ontsnapt ons en dat wat we niet kunnen vatten maakt de dingen raadselachtiger, vluchtiger, onvatbaarder, meer dan wat het is. De woorden kunnen dat andere niet omvatten, en Spinoy spreekt van een ‘het’: (…) De smaak ervan, / die schuilgaat in het vlees. Men proeft het nooit verwachte ding, dat hierop in het bodemloze zinkt. / (…) Ontzeggende, in zijn geheel / of van dichtbij nooit vadembare onderstroom.’ De foto’s van Raf De Smedt illustreren de gedichten niet maar zijn er het tegengestelde van: claustrofobisch, duister. Daardoor vestigen ze niet de aandacht op (ondanks alles) de helderheid en lichtheid van de poëzie van Spinoy.

In deze poëzie was er altijd al kunst en cultuur in overvloed aanwezig. Ze sloot zich niet af van de wereld en er was een reflectie op de eigen tijd aanwezig, al leek die soms vrijblijvend te zijn. Plots was er dan de bundel, of beter het boek, ‘Boze wolven’ (2002). Alleen typografisch al een bevreemding –en een herkenning. Citaten uit verschillende werelden. Ook de omvang is voor een poëziebundel ongewoon. En de poëzie zelf! Dit had onmiddellijk en volledig vertaald moeten worden –deze poëzie heeft een internationale allure. Deze bundel is een culminatie van de vorige: thema’s komen hier samen, beeldmateriaal wordt tot in de perfectie uitgewerkt, de dichter is meester over zijn eigen taal. Maar het is vooral de veelheid van stemmen die fascineert.
In deze bundel speelt Spinoy met het beeld van de wolf en wat dit in onze wereld betekent: de stichting van Rome, Hobbes, sprookjes, de scouts, de verwarring tussen hond-wolf-vos, het symbool van de eenzaamheid én van de groep. Deze bundel bevat een onbenoemde dreiging, iets wat ons vreemd is maar tegelijkertijd ook van ons is (le loup, c’est nous). De mens bevat een vreemdheid –een gevaar- die hij niet kan vatten, vastgrijpen, ordenen. Het is naar dat a-rationele dat deze bundel op zoek gaat. Dat wat buiten de maatschappij staat en er toch de kern van uitmaakt. Spinoy is hier dichter-cultuurfilosoof: hij wil de vervreemding evoceren. Hij toont aan dat hedendaagse poëzie niet langer een formele oefening is maar wezenlijke dingen te zeggen heeft. En hij staat daarmee midden in het modernisme. Maar hij speelt ook met het beeld van de romantiek: de wolf gromt omdat het bestaan onbevredigend is.

Twee jaar later verschijnt ‘L’. Staat de L voor Love, voor London, voor ‘loup’. De cyclus is een opsomming, een evocatie van een tijd. Er wordt van de jaren zestig een balans opgemaakt en het resultaat is niet echt geruststellend te noemen. De dichter-cultuurfilosoof is een doemdenker. Onder de oppervlakkigheden, de hatelijke symbolen van de meisjes-in kanten-onderrokken (tamarinde, altaar, zingen, omhelzen, mescaline), de lelijkheid van de jeugdjaren zit het kwade verscholen. Spinoy toont aan hoe de bedoelingen zich kunnen keren in het tegendeel. Wat even een moment van rust, van vrijheid en beterschap leek te zijn, is slechts een etappe geweest in de ontwikkeling van het kapitalisme. De jaren zestig als een voetnoot, een grap van de geschiedenis.

Op 22 april 2006 presenteerde Erik Spinoy op Druksel een nieuwe cyclus gedichten: Ik.

In Jacket magazine verscheen een aantal van deze gedichten in Engelse vertaling.

Bibliografie:

De jagers in de sneeuw, 1986
Susette, 1990
Fratsen, 1993
De smaak ervan, 1995
Boze wolven, 2002
L, 2004
Ik, 2006

 

 

html by Tankred
version 2.2 - © Druksel