K. SCHIPPERS
terug naar fondslijst
home
|
|
file:\\ druksel \ fondslijst \ K. Schippers \ meer
K. Schippers (geboren in 1936) heeft (o.a.) in 1996 de P.C. Hooftprijs voor beschouwend proza en in 1997 de Pierre Bayle-prijs voor kunstkritiek gekregen. K. Schippers schrijft poëzie, verhalen, romans. 'Beweegredenen', 'Bewijsmateriaal', 'Eerste indrukken', 'Een liefde in 1947' behoren tot zijn bekendste werken. Hij is een eminent kenner van de Dada-beweging en van het werk van de grote Theo van Doesburg. Zijn boek 'Holland dada' is een standaardwerk.
In de jaren zestig heeft hij samen met J. Bernlef en G. Brands het grensverleggend tijdschrift 'Barbarber: een tijdschrift voor teksten' opgericht. Hier verzamelden ze teksten die in een niet-literaire kontekst waren ontstaan, door die teksten te isoleren kregen ze een onverhoedse aandacht. En zie, plots was daar schoonheid. Wat eerst onopvallend was, werd zichtbaar.
Ook in zijn latere werk bleef bij Schippers die aandacht voor de dingen, het achteloze, het verwaarloosde. Daarbij maakt hij geen onderscheid tussen wat de hogere en de lagere cultuur genoemd wordt. Schippers schrijft vanuit een democratische, zelfs republikeinse visie: alle dingen zijn de moeite waard. Schilderijen zijn dikwijls van een ongenaakbare schoonheid maar ook cartoons, de films van Stan Laurel, de dagdagelijkse dingen die ons omringen, verdienen aandacht. Het gewone is niet gewoon. Op een zacht-anarchistische manier gaat hij te werk: ingaan tegen de goede smaak. Maar Schippers laat zich niet door de objecten overdonderen: hij verschuift de dingen zodat ze in een ander licht komen te staan. Als een kwajongen dolt hij met de wereld. Hij vermaakt zich door de wereld naar zijn hand te zetten.
Zijn kunstkritieken zijn nooit louter en alleen essayistisch. Steeds draait hij de perspectieven: van het werk naar de persoon naar de schrijver naar het werk. Soms lijken zijn essays, beschouwingen is misschien een beter woord, kubistische miniatuurtjes. Door het persoonlijke te mengen met het beschrijvende doet Schippers geen afbreuk aan het werk dat hij bespreken wil maar doet hij het juist alle eer aan. Er ontstaat een relatie tussen een object en de schrijver die 'warm' is, begeesterd. De materie is bij Schippers nooit dood. Maar dit werk is nooit sentimenteel, het koestert wel de dingen maar met een zekere intelligentie. Daarbij voel je als lezer dat de schrijver zijn vreugde over de tactiele, sensuele gevoelens, graag deelt.
Net zoals hij iconoclastisch alle dingen tot een hogere orde optilt, zo trekt hij zich ook niets aan van de verschillende literaire genres. Zijn z'n gedichten poëzie? Soms lijken ze eerder op opdrachten: kijk zo. Soms zijn het beschrijvingen of lijkt het op toegepaste 'land art', zoals het gedicht 'J.J. Schoonhoven topografisch bepaald'. Ook in zijn romans zitten beschouwende elementen. Schippersland is overal.
Hoe belangrijk de dingen ook zijn, het is het kijken dat de dingen doet oplichten. Het oeuvre van Schippers is een leerschool voor hen die willen zien. Als een tovenaar tikt hij de wereld aan, als een bezweerder toont hij ons hoe wij moeten kijken. Onder zijn leiding zindert de wereld. Niet te verwonderen dat er in zijn werk zoveel beweging zit. Alles vloeit. De verwondering over het leven slaat algauw om in een bewondering voor alles wat is. Bij Schippers bespeuren we een levenshonger. Door de helderheid waarmee alles beschreven wordt, is dit werk ook zeer licht, het behaagt en vermaakt. De lichtheid is hier een ernst, een standpunt. Dat er vreugde zij.
In de roman 'Poeder en wind' uit 1996, beschrijft K. Schippers het verlangen van een oudere vrouw om terug jong te worden. Dat lukt haar ook -bij Schippers is het onmogelijke nooit onmogelijk. Ze beleeft een verhevigd leven, gedurende een week is ze terug jong en de lezer voelt de intensiteit van dat dubbele leven. De hoofdfiguur is een veilingmeesteres en dat geeft Schippers de mogelijkheid om met liefde over dingen te spreken. Maar ook over verzamelingen. Dat Schippers tijdens het Erfgoedweekend, dat het thema van het verzamelen heeft, in Gent komt spreken is niet geheel toevallig. Hij beschrijft verzamelingen en hoe ze uit elkaar vallen en weer deel worden van andere verzamelingen en daardoor een ander object worden. Zoals gezegd, alles vloeit.
Het was al van 1976 geleden dat K. Schippers nog een zelfstandige gedichtenbundel heeft laten verschijnen. 'Met van' is een op het eerste gezicht bizar-experimentele bundel maar in feite een ode aan het gewone, het onnadrukkelijk noodzakelijke.
In deze bundel blijft hij zichzelf trouw. De bundel bestaat uit elf gedichten en die zijn alle opgebouwd uit voorzetsels, bij- en voegwoorden. De kleine woorden dus. Dat gaat dan als volgt: 'in hier er dus als nu / achter er zo naast ooit / ter maar deels voor'. Schippers doet eer aan het onopvallende, aan dat waar wij zo onachtzaam mee omgaan maar die toch noodzakelijk zijn om de taal te structureren. Deze woorden zijn de proletariërs van de taal, verschoppelingen. Ze worden door de dikke, gewichtige woorden gegrepen om zichzelf nog meer gewicht te geven. Schippers heeft ze in deze bundel bevrijd, nu zijn ze alleen en hoor ze klinken! In een fanfare gaan ze door de straten. Vrij en opgetogen. De gedichten zouden op eender welk spandoek in eender welke betoging niet misstaan. Wie Schippers op DRUKsel heeft horen voorlezen, zal deze klankgedichten nooit meer vergeten.
|