PHILIPPE BECK
terug naar fondslijst
home
|
|
file:\\ druksel \ fondslijst \ philippe beck \meer
Het gedicht denken - over het werk van Philippe Beck
Philippe Beck, geboren in 1963 in Straatsburg, is professor filosofie aan de universiteit van Nantes
en redacteur-en-chef van het tijdschrift Quaderno. Hij promoveerde op de toneelstukken van De Sade.
Dit is niet toevallig. De hedendaagse poëzie is een voornamelijk lichamelijke poëzie. Als de grote
denksystemen, de ideologieën verdacht zijn, rest ons niet veel anders dan wat we kunnen vasthouden,
dan wat reëel is. Auteurs als Bataille en Artaud krijgen een vernieuwde betekenis. Woorden en taal bestaan
pas in de stem (het lichaam) en het boek (het materiële).
Lichamelijk, ja maar ook een denkende poëzie. Zo reflecteert hij in de bundel Incisiev:
L'ingénialite de la tête,
sa résistance à la débilité,
son aptitude à inventer du normal:
je m'en occupe.
[…]
Parfois, le cérébral est le fou.
Son cerveau est sorti de la tête;
L'âme partie,
Le furieux n'a plus son cerveau.
De poëzie van Beck bestaat binnen een materialistische filosofie die gevoed
is door een intertekstuele kennis. Zijn poëzie is een dialoog met het verleden,
meer specifiek de Duitse filosofie uit de negentiende eeuw.
Wie de gedichten van Beck leest, zal geconfronteerd worden met neologismen
-vandaar ook de moeilijkheid om dit werk te vertalen. Beck zet de taal, de woorden
naar zijn hand/zijn denken. Het poëtische ligt bij hem niet zozeer in het gebruik
van de poëtische terminologie maar in het verschuiven van woorddelen waardoor nieuwe
woorden ontstaan waardoor op haar beurt een nieuwe betekenis kan ontstaan. Daardoor
worden de woorden opengetrokken, multi-interpretabel.
De vertaling (maar ook het lezen op zichzelf) is dus steeds een interpretatie: men moet
kiezen, terwijl de brontekst de oorspronkelijke openheid in zijn autonomie behoudt. Daardoor
bergt deze poëzie ook onzekerheid in zich: je weet niet wat je leest.
Dit is een interne contradictie in het werk van Philippe Beck: enerzijds blijven plekken
in de gedichten 'ongrijpbaar', onbegrijpelijk maar anderzijds leidt hij met strakke hand de
lezer. Zijn poëzie is dwingend, hij volgt een strenge gedachtegang en de neologismen hebben
hierin een eigen functie. Ze zijn geen frivoliteiten.
De poëzie is geen prefilosofische activiteit maar is zelf filosofie, kritiek. Een geritmeerd
en geësthetiseerd denken. Een reflectie over zowel de inhoud als de vorm: een denken dat
tegelijkertijd vorm en inhoud is.
Beck schrijft in reeksen waardoor zijn poëzie het karakter van een onderzoek krijgt. Ze is dus
een reflectie over de tijd. Een gedicht is niet een moment; het geheel is een gedachte, elk
afzonderlijk gedicht dan een bijgedachte, een uitwerking. Maar hij gaat ook verder: in 2004
laat hij een 'correctie' op zijn debuutbundel verschijnen waardoor er een directe dialoog
binnen het oeuvre zelf ontstaat en waardoor duidelijk wordt dat woorden een tijdelijke/voorlopige
functie bezitten. Zelf zegt hij in het 'Avertissement': "Ils sont récrits en fonction de
promesses en puissance dans le premier livre. […] Il n'est donc pas mal de jeter une arche
depuis le premier temps d'un travail jusqu'à aujourd'hui et de refondre."
Er zijn woordspellen maar die blijven niet binnen de taalreflectie,
ze verwijzen naar een werkelijkheid buiten de poëzie, buiten de
taal. Zijn woordspel staat ten dienste van het denken, of beter
gezegd, het denken is gelijk aan het werken aan de taal. De taal
-en dus ook het manipuleren van de taal- legt het denken bloot.
De poëzie van Beck is niet alleen een afscheid van het lyrische,
maar ook van het anekdotische en sentimentele.
Bij Druksel verschijnt
Elégies hé, een tweetalige dichtbundel. Vertaler is Piet Joostens.
Propertius zegt over de elegische poëzie: fallax opus, het is
niet wat het lijkt. Deze gedichten wilden amuseren. De elegische
poëzie bestaat -in de na-Romeinse tijd- uit verzuchtingen, klachten
geuit bij de dood van een geliefde. De dood die ook een gedwongen
afscheid kan zijn, een verlies, een verlatenheid. Beide aspecten
(het treuren, het maskeren) zijn aanwezig in het werk van Beck:
de woorden verbergen andere woorden, de betekenissen moeten door
de lezer afgeschraapt worden. Bibliografie:
Garde-manche hypocrite (Fourbis, 1996)
Chambre à roman fusible (Al Dante 1997)
Lettre sur tous les sujets (1997, n° 4)
Verre de l'époque Sur-Eddy (Al Dante, 1998)
Rude merveilleux (Al dante, 1998)
Le fermé de l'époque (Al Dante, 1999)
Contre un Boileau (Horlieu, 1999)
Dernière mode familiale (Flammarion, 2000)
Inciseiv (MeMo, 2000)
Poésies didactiques (Théâtre typographique, 2001)
Aux recensions (Flammarion, 2002)
Dans de la nature (Flammarion, 2003)
Garde-manche deux (Textuel, 2004)
Werk van hem werd vertaald in het Engels, Spaans en Nederlands.
Hij vertaalde werk van Benjamin, Moritz, Coleridge, Ashbery.
In 1996 wijdde Yang ook een dossier aan Java, het tijdschrift waarmee
Beck geassocieerd is en zich richt op de vrijheid van de woorden.
Andere 'leden' van deze beweging zijn o.a. Jacques Sivan en Vannini
Maestri. In het Nederlands verschenen dertien gedichten uit de
bundel 'Dernière mode familiale' in het tijdschrift Yang, jaargang
1999, nr. 2. Vertaler Erik Lindner schreef er een inleiding bij.
In hetzelfde tijdschrift publiceerde Piet Joostens vertalingen
uit de bundel 'Poèmes didactiques'.
Piet Joostens (1972), de vertaler van 'Elégies hé', studeerde
Romaanse Talen aan de Universiteit Gent. In 1998 verscheen bij
Manteau zijn roman 'Aladdin in Brussel'. Sinds 1999 is hij redacteur
van het tijdschrift 'Yang', hij schrijft regelmatig voor de krant
De Morgen Boeken. Hij vertaalde werk van o.a. Roland Barthes en
Alain Badiou.
|