vooraf
2006 » Nieuwsbrief » Erik Slagter » Gerhard Rühm
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
Home
|
|
file:\\ druksel \ 2006 \ Bram van Velde
Bram van Velde, de meester van de kleur
In 2006 is het 25 jaar geleden dat Bram van Velde gestorven
was.
Hij werd in 1895 (19 oktober) geboren in Zoeterwoude (Nederland).
Samen met zijn broer Geer, die later ook schilder zal zijn, en zus
Jacoba, de latere vertaalster van Samuel Beckett, beleeft hij een
armoedige jeugd. Zijn vader ondervindt veel tegenslagen en verdwijnt
na enkele jaren uit het leven van het gezin. Bram zal hem later
zien als een Dostojewski-figuur: gekweld, tegenslagen oproepend
maar met een heilig vuur.
Als jonge man krijgen Bram en Geer een huisschilderopleiding bij
Eduard Kramers. Hij heeft in hun leven een decisieve rol gespeeld:
door hem konden ze zich schilderkunstig, cultureel en maatschappelijk
ontwikkelen. Ze werden geconfronteerd met schilderkunst en mochten
in de dode uren oude schilderijen kopiëren. Ook later –tot de grote
beurscrash- zal hij de broers financieel ondersteunen. Bram van
Velde ontdekt de moderne literatuur en richt zich naar de moderne
burgerklasse. Hij kleedt zich als een dandy: stijlvol, gedistingeerd.
Zijn jeugdwerk is expressionistisch. De figuren zijn vervormd, de
kleuren onderdrukt. Maar hij heeft dan noch zijn onderwerp noch
zijn stijl al gevonden. Een belangrijke invloed is Vincent van Gogh,
maar zijn kleurgebruik is veelvuldiger, terwijl zijn toets minder
subtiel is (De zaaier en Dorp (beide 1923).
Voor hem is een kunstenaar niet zomaar iemand die schilderijen maakt
maar iemand die ook zijn persoonlijkheid in de waagschaal werpt:
het schilderen dient om te leven, het leven staat in dienst van
de kunst.
Hij is niet de schilder die in zijn jeugdjaren hét inzicht gekregen
heeft. Hij heeft zich langzaam ontwikkeld, van een braaf kleurexpressionisme
naar een lyrische abstracte kunst. Bram van Velde heeft vooral een
thema gevonden: eenzaamheid, heimwee, melancholie. Voor dit gevoel
heeft hij een vorm gevonden die volstrekt individueel is en tegelijkertijd
universeel.
In 1924 komt hij in Parijs aan. Daar ontdekt hij het werk van Masereel
(zijn heilig vuur) en Robert en Sonia Delaunay. Hij voert een correspondentie
met Wijnand Kramers (in 2006 geeft Erik Slagter deze brieven uit).
Telkens weer komt Bram van Velde terug op de missie die de kunstenaar
heeft volgens hem. In de beeldende kunst is niet het verstandelijk
begrepene het onderwerp maar wel het doorleefde, dat wat de kern
van de mens uitmaakt. Daardoor is het ook moeilijk om iets “zinnigs”
over het werk van Van Velde te zeggen: dit werk moet intuïtief begrepen
worden. Het kan niet interessant gemaakt worden: het is er en zoals
het is, moet het gezien en ervaren worden. In 1926 ontdekt hij Matisse.
Van hem zal hij compositorische elementen overnemen –vooral de vensters.
Dit werk bevestigt hem in zijn keuze voor de kleur en de poging
die te combineren met de lijn. Ook bij Bram van Velde is deze schilderkunst
vooral naar binnen gericht, dit is vooral letterlijk te nemen: het
zijn huiselijke taferelen, het gaat over dé mens en zijn existentiële
toestand. Doordat er geen of weinig figuratie is, kan dit werk ook
de tijd overstijgen. Ook de inhoud van dit schilderen wordt daardoor
abstract. Meer zelfs –en dit i.t.t. wat Bram van Velde zelf zegt-
dit schilderen is een denken, een schouwen, een mediteren. Ook de
portretten zijn voornamelijk naar binnen gericht: het lijkt erop
dat de figuren –zelfs met open ogen- blind zijn en enkel het innerlijk
beschouwen. Deze werken zijn niet opgetogen of schreeuwend van levensvreugde
maar getemperd, rustig en beschouwend. Voor Bram van Velde is het
kijken naar het werk een essentieel onderdeel van het schilderen.
De vloeiende lijn is al van in het begin een constante bij Van Velde
maar het is pas in de jaren dertig dat de lijn een construerend
element in het schilderij wordt: de lijn dirigeert de kleuren, houdt
ze in bedwang en doet ze ook vloeien. Een mooi voorbeeld daarvan
is ‘Nature morte’ (Paris, rua Barrault, 1931). De lijn maakt de
kleurvlakken tot onderdelen van een schilderij en brengt structuur
aan. In plaats dat –zoals in de vroegere schilderijen- de lijnen
de voorwerpen omcirkelen, wordt de lijn hier dynamischer en daardoor
ook onrustiger. De lijn ontleent aan zichzelf een motoriek. Maar
deze onrust blijft binnen het schilderij en wordt daardoor beknellend.
Het is een stilstaande drang: melancholie.
Doordat de lijn –als element van het schilderen- een steeds grotere
plaats inneemt, is de stap naar de abstractie gezet: de lijn en
niet langer de werkelijkheid/de compositie is het constituerend
element geworden.
Dan is er het jaar 1937: Lily Klöcker, de vrouw van Bram van Velde,
sterft. Zijn wereld stort ineen en het schilderen wordt moeizamer.
Als er voordien al een leed in het werk aanwezig was, dan wordt
dit nu duidelijker. Het is niet het loutere verdriet dat getoond
wordt maar iets wat onderhuids aanwezig is en blijft. In datzelfde
jaar ontmoet hij Marthe Kuntz, met wie hij zal samenleven, en Samuel
Beckett.
Beckett is niet de eerste die over de broers Van Velde geschreven
heeft (Jan Greshoff is hem voorgegaan) maar hij heeft wel het denken
over Bram van Velde vastgelegd. Niet geheel ten onrechte: beiden
zijn het kunstenaars die rond het niets werken. Waar Beckett steeds
minder en minder wilde zeggen, is dat bij Bram van Velde echter
nooit het geval geweest: zijn werken blijven boordevol. Hier moet
achter het canvas gekeken worden.
Marthe en Bram van Velde spreken onder elkaar Duits. Tijdens een
wandeling hoort de Franse politie dit en omdat men denkt dat ze
Duitsers zijn, worden ze gecontroleerd. De pas van Bram van Velde
is verlopen en hij wordt vier weken opgesloten. Deze claustrofobische
ervaring tekent hem. Op de briefjes die Marthe hem stuurt, maakt
hij kleine tekeningen. Hier vindt Bram van Velde zichzelf.
Net zoals Beckett, speelt van Velde met paradoxen, met het onmogelijke.
Zo zegt hij: ‘Schilderen is het gezicht zoeken van wat geen gezicht
heeft.’ Wat geen gezicht heeft, is niet materieel. Bram van Velde
wil innerlijke beelden op doek brengen en daardoor voelt hij het
schilderen ook steeds als een mislukking aan. Wat hij wil schilderen,
kan hij niet schilderen. Er is steeds een verlangen naar het onmogelijke.
Dat laatste kan ook vertaald worden als het oergevoel: heimwee,
melancholie.
We hebben al gesproken over de vloeiende lijn van Bram van Velde.
Dit mag niet verward worden met een elegante lijn. Er is ongetwijfeld
een zekere spontaneïteit, een laten gebeuren maar die is bewerkt
en geleid –dat de schilder niet denkt, is natuurlijk een zelfbedrog
van Van Velde. Ook al is zijn denken niet rationeel, toch is dit
werk niet gedachteloos. Wel is het zeker dat Bram van Velde zich
een verlorene, een nagelatene gevoeld heeft. Hij heeft gestreefd
naar het niets –ook het nietsdoen- en is daar niet in geslaagd.
Het mislukken werd gecultiveerd: mislukken en toch opnieuw mislukken.
Het werk van Bram van Velde is een informele kunst die zwijgt, ascetisch
en van de wereld weggetrokken leeft. De schilderijen zijn dikwijls
gezichten: je ziet een oog, een neus. Maar gedeformeerd: de ervaring
van Pablo Picasso is ook voor dit oeuvre doorslaggevend geweest.
Zet een prent naast een Afrikaans beeld en je ziet hoe de angst
van het oerwoud nog altijd doorwerkt in de Westerse genen.
Tijdens de oorlogsjaren werkt Bram van Velde niet. Er is ellende,
hongersnood –even is hij ook actief in het verzet. Na de oorlog
krijgt hij een individuele tentoonstelling maar hij verkoopt niets.
Zijn broer, Geer, zet zich in voor Bram en brengt hem terug in de
wereld en aan het werk. Geer was in zijn tijd succesvoller: hij
was een schilder die toen een vooraanstaand lid van de ‘Parijse
school’ was: zijn werk was verantwoord hedendaags. Hoe goed dit
werk ook is, over de tijd heen is het werk van Bram universeler,
tijdlozer. Dankzij Geer krijgt hij in 1947 een meerjarig contract
bij galerie Maeght. In 1957 heeft hij een expositie bij Michel Warren
in Parijs en al het werk wordt verkocht. Bram van Velde is dan 62
jaar en beleeft nu zijn eerste successen. Dan gaat het snel: individuele
exposities, retrospectieve tentoonstellingen. Jacques Putman, een
Belgische kunstcriticus, zet hem aan om lithografieën te maken.
Een immense productie komt op gang: prenten die een oplage van soms
meer dan 1000 hebben. Op zeker moment wordt dit werk ook aangeboden
in de Parijse warenhuizen van Prisunic. En er verschijnen nu ook
‘livres illustrés’ met het werk van Bram van Velde. Op Druksel worden
deze boeken geëxposeerd.
28 december 1981. Een keuken, een stoel, een man. De man is Bram
van Velde. Hij is gestorven.
Enkele voorbeelden van boeken die lithografieën van Bram van Velde
bevatten:
1949: Enfants du ventre door Marthe Arnaud
1971: La revue de belles lettres: themanummer gewijd aan Paul Celan
1973: L’unique van Hölderlin (vertaald door André du Bouchet)
1973: Le crime d’une nuit van Emmanuel Bove
1973: La folie du jour door Maurice Blanchot
1973: Rencontres avec Bram van Velde van Charles Juliet
1974: Le mot ‘buvette’ van Pierre Hébey
1975: Au long de la spirale van Charles Juliet
1975: La couleur van André du Bouchet
1976: Sans fin l’affamé van Charles Juliet
1977: La nuit qui ose dire son nom door Michel Bohbot
1977: Trois remarques sur la couleur door Yves Bonnefoy
1977: L’envers van Jean Frémon
1978: Fantasmes door Michel Bohbot
1978: Incohérénce van André du Bouchet
1979: Trop ardente van Charles Juliet
1979: Bram van Velde ou cette petite chose qui fascine door Roger
Laporte
1979: Fragments des Marginalia traduits et commentés par Paul Valéry
d’Edgar Poe
1979: Fouilles van Charles Juliet
1980: Dans leur voix les eaux van André du Bouchet
1981: Hommage au très sombre van Michel Bohbot
|