Leo Gillessen
Leo Gillessen (° 1954) is, na Robert Schauss, de tweede Duitstalige, Oost-Belgische
schrijver die op DRUKsel komt spreken.
Oost-België neemt een marginale positie in België in. Het is administratief en politiek sterk verbonden
met Wallonië; Vlaanderen is te geborneerd om zich met anderen bezig
te houden en Duitsland zelf heeft een troebele relatie met Duitstaligen
buiten Duitsland omdat dit gebied met het oorlogsverleden te maken
heeft. En toch.
Oost-België is België in het klein en dus in het kwadraat. Politiek
en maatschappelijk leven (dus ook het culturele) staan tegenover
elkaar en zijn ook sterk met elkaar verweven. Elke situatie is daardoor
dubbelzinnig. Binnen dat culturele leven, vervult Krautgarten, tijdschift
en uitgeverij, een unieke positie. Het tijdschrift brengt naast
Duitstalige poëzie ook Nederlandstalige en Franstalige schrijvers
in vertaling; de uitgeverij wil de Duitstalige dichters een forum
aanbieden. Een klein gebied heeft de wereld nodig om zichzelf adem
te geven.
Hoe klein dat gebied ook is, de poëzie gedijt er. Naast
de al genoemde Schauss, is er immers ook Ingo Jacobs, een dichter
die temidden van deze tijd staat en de vergelijking met buitenlandse
dichters moeiteloos aankan. En Leo Gillessen. “Was kümmert dich
der Weg.”
De poëzie van Gillessen is een belijdenispoëzie –zonder larmoyant
of sentimenteel te zijn. Niet alleen geldt dat voor zijn liefdesgedichten
maar vooral voor die poëzie waarin hij zoekt naar de plaats van de
mens: hoe hij zich verhoudt tot het leven. Gillessen lijkt daarom
misschien een metafysisch dichter maar hij zet zich juist af tegen
elk systeemdenken –ook in de literatuur. Dit is een poëzie die aan
de wereld genoeg heeft: er zijn de dingen, de mensen. Het leven bestaat
uit dagelijksheid. En soms wat liefde. Literatuur is voor hem een
zelfrechtvaardiging. Deze gedichten zijn verwant aan de Kantiaanse
ethiek.
“Licht brauchst du
nicht mehr. Die Nacht
ist hell genug.”
Dit is geen poëzie van de lange adem (het grote gebaar), het zijn ademstoten, standpunten,
flitsen binnen een beschrijvend kader. Gillessen gebruikt een sobere,
dagdagelijkse taal en stijl. Zijn taal is niet poëtisch maar scherp
en in haar beste momenten kervend. Het zijn verhalen die de anekdote
overstijgen en een denkhouding worden. Dit werk bevestigt ook de maatschappelijk
marginale positie van Oost-België. Ze staat niet in een literaire
traditie, bevraagt zichzelf niet binnen een culturele kontekst. Ze
is er. Op papier. In een boek. Alleen.
“Was nicht gelesen wird,
wirft keinen Schatten.”
Bibliografie: Die Tiefe der Freiheit: Reisetagebuch. Krautgarten,
1989 In den Armen nichts als Nacht. In: Zeitkörner. Krautgarten,
1992 Verwitterung - Vergänglichkeiten. Shaker Verlag, 2003
|